Studies in the Scriptures

Tabernacle Shadows

 The PhotoDrama of Creation

 

 

SCRIPTURE STUDIES

VOLUME ONE - HET GODDELIJK  PLAN DER EEUWEN.

 

 HOOFDSTUK I.

INLEIDING TOT HET ONDERWERP, EN LEER­WIJZE
OF  METHODE VAN DIT WERK.

Een nacht des geweens, en een morgen der vreugde. Tweeërlei wijze van zoeken naar waarheid. –– De wijze in dit werk gevolgd. –– Doel van dit werk. –– Een verschil tusschen het eerbiedig onderzoek der Schriften, en de gevaarlijke gewoonte van denkbeeldige voorstellingen. –– Het doel der profetie –– De tegenwoordige godsdienstige toestand der wereld, van uit twee standpunten bezien. –– Egyptische duisternis. –– De boog der belofte. –– Het voortgaande pad des rechtvaardigen. –– Oorzaak van den grooten afval. –– De Hervorming. –– De zelfde oorzaak verhindert opnieuw ware vooruitgang. –– Volmaakte kennis niet eene zaak van het verledene,  maar van de toekomst.

Een donkere nacht plaats makende voor en heerlijken dag, is de eigenlijke grondgedachte van dit werk. En wij gelooven dat het alleen van uit dit standpunt gezien kan worden, dat hetgeen de goddelijke openbaring leert, schoon en harmonisch is. Het tijdperk waarin de zonde werd toegelaten is voor het menschdom een donkere nacht geweest, dien het nooit vergeten zal, maar de glorierijke dag der gerechtigheid, en goddelijke genade, ingeleid door den Messias, die als de Zon der gerechtigheid zal opgaan, krachtig en helder, in en over allen schijnende, genezing en zegeningen aanbrengende, zal den vreeselijken nacht van droef heid en smart, ziekte en dood, waarin het zuchtend schepsel zóólang  heeft verkeerd, meer dan vergoeden.  Genade, ingeleid door den Messias, die als de Zon der gerechtigheid zal opgaan, krachtig en helder, in en over allen schijnende, genezing en zegeningen aanbrengende, zal den vreeselijken nacht van droef heid en smart, ziekte en dood, waarin het zuchtend schepsel zóólang heeft verkeerd, meer dan vergoeden. Des avonds vernacht het geween, maar des Morgens is er gejuich. Ps. XXX: 5.

Terwijl zij zucht en als in barensnood is, wacht en hoopt, en verlangt de geheele schepping als bij instinct naar den Dag, dien zij de Gulde Eeuw noemt, toch tasten de menschen als in den blinde rond, omdat zij Jehovah's genaderijke bedoelingen niet kennen. Doch ook de hoogste voorstellingen die zij zich van zulk een tijdperk gemaakt hebben, zijn niet te vergelijken bij wat de werkelijkheid zijn zal. De groote Schepper is bezig "eenen vetten maaltijd" te maken, die Zijnen schepselen verbazen zal, en die overvloedig zal zijn, ver boven hetgeen zij zouden durven vragen of verwachten. En terwijl zij de lengte en de breedte, de hoogte en de diepte van Gods liefde, die alle verwachting te boven gaat, beschouwen, legt Hij het aan Zijne verbaasde schepselen uit, zeggende: "Mijne gedachten zijn niet ulieder gedachten, en Mijne wegen zijn niet ulieder wegen, zegt de Heere, want gelijk de hemelen hooger zijn dan de aarde, alzoo zijn Mijne wegen hooger dan uwe wegen, en Mijne gedachten dan ulieder gedachten." Jes. LV: 8, 9.

Hopende te slagen, willen wij trachten in dit werk, op eene veel heerlijker, redelijker en harmonischer wijze dan gewoonlijk geschiedt, aan den belangstellenden en onbevooroordeelen lezer, Gods plan voor te leggen, en alzoo Zijne handelingen in het verledene, het heden, en de toekomst te verklaren. Toch willen wij beslist uitspreken, dat dit geen buitengewone wijsheid of kunde van den schrijver is.  Het is het licht van de Zon der gerechtigheid, dat in deze morgenschemering van den Duizendjarigen Dag, deze dingen als "tegenwoordige waarheid" (2 Petr. 1:12) openbaart, waarvoor het nu de bestemde tijd is om te worden gewaardeerd door de oprechten en reinen van hart.

Aangezien het ongeloof zóó algemeen is, wordt de eigentlijke grondslag van ware godsdienst, en de grondslag der waarheid, zelfs door de oprechten, dikwijls in twijfel getrokken. Wij hebben getracht genoeg te onthullen van den grondslag waarop alle geloof behoort gebouwd te worden, het Woord van God, om zekerheid en vertrouwen in de getuigenis er van, zelfs aan den ongeloovige te geven. En wij hebben getracht, het zóó te doen, dat het verstand er door getroffen wordt, en zich voor het geloof een grondslag er van maken kan. Verder hebben wij getracht op dien grondslag de leeringen der Schriften voort te bouwen, op zulk eene wijze, dat zooveel mogelijk het zuiver menschelijk oordeel alle hoeken en kanten van dien grondslag aan de strengste wetten der rechtvaardigheid moge toetsen.

Geloovende dat de Schriften een vast, harmonisch plan openbaren, dat, eenmaal gevat, zich aan ieder geheiligd geweten moet aanbevelen, wordt dit werk uitgegeven, in de hoop onderzoekers van het Woord Gods te helpen, en in hunne gedachten, groote lijnen en omtrekken aan te geven, die met elkander en met het ingegeven Woord overeenstemmen. Zij die den Bijbel als de openbaring van Gods plan erkennen, en tot hen richten wij ons in het bijzonder zullen zonder twijfel toegeven, dat, indien van God ingegeven, de leeringen er van, als geheel genomen, een harmonisch en vast plan in zich zelven moeten openbaren, harmonisch ook met het karakter van den grooter Ingever. Ons doel, als zoekers naar de waarheid, behoort te zijn, het volledig harmonisch geheel van Gods geopenbaard plan te vinden, en dit mogen Gods kinderen met grond verwachten, aangezien het beloofd is, dat de geest der waarheid ons in al de waarheid leiden zal. (Joh. XVI :13.)

Als onderzoekers, staan ons tweeërlei wegen open. De eene is al de inzichten der verschillende secten der kerk te onderzoeken, en overal uit te halen wat ons waarheid schijnt te zijn. Dit zoude een einde­looze taak zijn. En indien ons oordeel onhelder, en niet geheel recht ware, of ons vooroordeel ging een bepaalden kant uit, wat toch meestal het geval is, dan zoude deze weg op allerlei moeielijkheden stuiten; wij zouden niet recht kunnen kiezen, en daardoor gemakkelijk de dwaling verkiezen en de waarheid verwerpen. Trouwens, indien wij dezen weg volgden, zoo zouden wij veel verliezen, want de waarheid is voortgaande, lichtende meer en meer tot den vollen dag toe over hen die er naar zoeken, en in het licht dier waarheid wandelen, terwijl de verschillende geloofsbelijdenissen der verschillende secten, bevestigd en vast staan, en eeuwen geleden alzoo gemaakt werden. En allen moeten zij een groote mate van dwaling bezitten, daar zij allen elkander in het een of ander voorname punt tegenspreken Deze weg zoude ons in een doolhof van verwarring en verbijstering brengen. De andere weg of methode is, ons onzen geest van alle vooroordeel te ontdoen, en te bedenken dat het niet mogelijk is meer omtrent Gods plannen te weten, dan Hij in Zijn Woord geopenbaard heeft; dat het aan de zachtmoedigen en nederigen van harte gegeven is die te verstaan, en dat wij alleen als zoodanigen, oprecht en ernstig leiding en onderwijs zoekende, door den grooten Ingever des Woords zullen geleid worden om het te verstaan, telkens meer, gaandeweg gebruik makende van de verschilende hulpmiddelen door de Voorzienigheid gegeven. Zie Ef. IV:11-16.

Dit werk is in het bijzonder bestemd voor deze klasse van onderzoekers. Men zal zien dat de aanhalingen alléén de Schriften betreffen, behalve waar de wereldgeschiedenis er bijgehaald wordt om de vervulling der Schriftuitspraken te staven. Aan de getuigenis der moderne theologanten is geen waarde gehecht, en die der Oude Vaderen is weggelaten. Velen hunner hebben getuigd in overeenstemming met wat in dit werk wordt uitgesproken, maar wij gelooven dat het ten allen tijde eene dwaling is, zekere leerstelsels aan te nemen omdat anderen in wie men vertrouwen heeft er in geloofden. Dit is klaarblijkelijk een vruchtbare grond tot dwaling, want vele goede menschen hebben in dwalingen geloofd, en die onderwezen met een oprecht geweten. (Hand. XXVI :9.) Zij die naar waarheid zoeken, moeten hunne vaten ontdoen van de modderige wateren der overlevering, en ze vullen aan de fontein der waarheid Gods Woord. En geen enkel godsdienstig onderwijs moest waarde hebben, tenzij het den zoeker naar waarheid leidde naar die fontein.

Om den geheelen Bijbel en zijne onderwijzingen ook maar eenigzins algemeen en haastig te onderzoeken, is dit werk te klein; doch de haast van onzen tijd in aanmerking genomen hebbende, hebben wij get. Icht zoo beknopt mogelijk te zijn als het belang der onderwerpen het schenen toe te laten.

Aan den belangstellenden lezer zouden wij willen zeggen, dat het nutteloos voor hem zijn zal, indien hij dit werk oppervlakkig doorgaat, en daarbij toch hoopt de kracht en de overeenstemming van het aangegeven plan te vatten met de Schriftgetuigenissen hier gegeven. Wij hebben aldoor getracht de verschillende deelen waarheid niet alleen in de taal, maar ook in de orde voor te stellen waarbij het voor alle klassen van lezers het gemakkelijkst zoude zijn om het onderwerp en het algemeene plan te vatten. Is gerangschikte studie noodig voor het juiste begrip van iedere wetenschap, het is dat zeker bijzonderlijk voor de wetenschap der goddelijke openbaring. En in dit werk is dat dubbel noodzakelijk, omdat men hier niet alleen eene verhandeling heeft over goddelijk geopenbaarde waarheden, maar ook, omdat voor zoo verre wij weten, dit onderwerp nog nooit van uit ons standpunt bezien is geworden.

Wij verontschuldigen ons niet over het behandelen van vele onderwerpen gewoonlijk door Christenen verwaarloosd waaronder de Wederkomst onzes Heeren, en de profetieën en zinnebeelden van het Oude en het Nieuwe Testament. Geen theologisch stelsel dat de meest in ‘t oog loopende trekken van hetgeen de Schrift leert, overziet, of weglaat, moest voorgelegd of aangenomen worden. Naar wij vertrouwen, zal men erkennen dat er een groot verschil bestaat tusschen de ernstige, nuchtere, en eerbiedige studie der profetieën en andere Schriften in het licht van volbrachte historische feiten, om gevolgtrekkingen te verkrijgen die het geheiligd gezond verstand kan goedkeuren, en eene te algemeene gewoonte van beschouwen, die, wanneer zij toegepast wordt op de goddelijke profetieën, maar al te licht ruim baan maakt voor wilde theorieën en onbestemde verbeelding. 

Zij die zich aan deze gevaarlijke gewoonte overgeven, worden gewoonlijk zelf profeten (?), in plaats van de profetieën te bestudeeren.

Geen werk staat hooger, en veredelt meer, dan de eerbiedige studie van de geopenhaarde bedoelingen Gods, “in welke dingen de engelen begeerig zijn in te zien” (1 Petr. 1:12). Het feit dat Gods wijsheid voorzeggingen omtrent de toekomst gegeven heeft, zoowel als verklaringen omtrent den tegenwoordigen tijd, en het verledene, is op zich zelf een verwijt van Jehovah aangaande het dwaze van enkelen Zijner kinderen, die hun onkunde, en hunne verwaarloozing der studie van Zijn  Woord verontschuldigen, met te zeggen: “er staat genoeg in het 5e hoofdstuk van Mattheus om ons zalig te maken."Evenmin mogen wij veronderstellen dat de profetie enkel gegeven werd om de nieuwsgierigheid omtrent de toekomst te bevredigen. Het doel is klaarblijkelijk om het toegewijde kind van God bekend te maken met Zijns Vaders plannen, aldus zijne belangstelling en instemming daarmede te verwerven, en hem het heden en de toekomst van uit Gods standpunt te doen beschouwen. Als hij dan belang stelt in 's Heeren werk, mag hij met den geest en met het verstand ook dienen; niet alleen als dienstknecht, maar als een kind en erfgenaam. De openbaring van wat komen zal, werkt den invloed tegen van wat nu is. Nauwgezette studie kan niet anders dan het geloof versterken en tot heiligmaking aanzetten.

Wanneer men Gods plan, om de wereld van zonde en hare gevolgen te genezen, niet kent, en men verkeert in de valsche meening dat de zoogenaamde kerk, zooals zij nu is, de eenige is, die genezing kan aanbrengen, dan is de toestand der wereld, na gedurende negentien eeuwen het evangelie gehoord te hebben, van dien aard, dat in elk denkend gemoed, dat zóó slecht ingelicht is, wel ernstige twijfel moet oprijzen. En zulke twijfel kan niet overwonnen worden dan door de waarheid alleen. verkeert in deóó slecht ingelicht is, wel ernstige twijfel moet oprijzen. En zulke twijfel kan niet overwonnen worden dan door de waarheid alleen.Inderdaad moet aan ieder nadenkend opmerkzaam gemoed, van twee dingen er één duidelijk zijn: of de kerk heeft een groote fout begaan met te veronderstellen dat het, in deze tegenwoordige eeuw en in haar tegenwoordigen toestand, haar ambt geweest is de wereld te bekeeren, of Gods plan is eene droevige mislukking geweest. Welke hoorn zullen wij in deze verlegenheid aangrijpen? Velen hebben den laatsten verkozen, en vele anderen nog zullen zonder twijfel hem aannemen, en op die wijze de rijen der ongeloovige bedektelijk of opentlijk doen vermeerderen. Hen te helpen, die eerlijk alzoo vallen zouden, is het doel van dit werk. Laatsten verkozen, en vele anderen nog zullen zonder twijfel hem aannemen, en op die wijze de rijen der ongeloovige bedektelijk of opentlijk doen vermeerderen. Hen te helpen, die eerlijk alzoo vallen zouden, is het doel van dit werk.

Elders in dit werk toonen wij u een schets uitgegeven door de Londensche Zendingsvereeniging, en later ook in een der Zendingsbladen der Veree nigde Staten opgenomen. Het heet: Een stilzwijgend beroep ten behoeve der uitwendige Zending.  Het geeft een droevig verhaal over de duisternis en de onkunde aangaande den eenigen Naam die onder den hemel of onder de menschen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden.

DIAGRAM

Exhibiting the Actual and Relative Numbers of Mankind
Classified According to Religion

Heathen Moham-
medans
Jews Roman
Catholics
Greek
Catholics
Protestants
856 millions 170 millions 8 millions 190 millions 84 millions 116 millions

“De Wachter," het orgaan der Christelijke Jongelingsvereeniging te Chicago, heeft deze zelfde schets ook uitgegeven, en er over schrijvende, zegt hij:

“De meeningen van sommige menschen, aangaande den geesteljken toestand der wereld, zijn zeer vaag en onbestemd. Wij hooren van heerlijke opwekkingen, te huis en in den vreemde, van nieuwe zendingspogingen in verschillende richtingen; van het eene land na het andere dat zich opent voor het evangelie, en van groote sommen die ter verspreiding van het evangelie gegeven worden; en wij vormen de mening dat soortgelijke pogingen gedaan worden om de volken der aarde te evangeliseren. Men schat de bevolking der aarde op ongeveer 1,424,000,000, en als wij de schets bekijken, zullen wij zien dat belangrijk meer dan de helft bijna twee derden nog geheel heidensch zijn, terwijl de rest veelal óf volgelingen van Mohammed zijn,  óf leden van die groote afvallige kerken, wier godsdienst eigentlijk eene verchristelijkte afgoderij is, zoodat men van hen niet zeggen kan, dat zij het evangelie van Christus kennen of prediken. Zelfs van de 116 millioen zoogenaamde Protestanten moeten wij bedenken hoevelen in Duitschland, in Engeland, in Amerika tot het ongeloof vervallen zijn een duisternis, veel dieper dan die van het heidendom, en hoevelen zijn verblind door bijgeloof, of begraven in volslagen onkunde; zoodat, terwijl acht millioen Joden nog steeds Jezus van Nazareth verwerpen, en terwijl meer dan 300 millioen die Zijnen Naam dragen, van het geloof aan Hwm zijn afgevallen, nog 170 millioen zich buigen voor Mohammed moeten wij bedenken hoevelen in Duitschland, in Engeland, in Amerika tot het ongeloof vervallen zijn een duisternis, veel dieper dan die van het heidendom, en hoevelen zijn verblind door bijgeloof, of begraven in volslagen onkunde; zoodat, terwijl acht millioen Joden nog steeds Jezus van Nazareth verwerpen, en terwijl meer dan 300 millioen die Zijnen Naam dragen, van het geloof aan Hwm zijn afgevallen, nog 170 millioen zich buigen voor Mohammed en het grootste gedeelte van het gedeelte van het menschdom heden ten dage aanbidders zijn van hout en steen, van hunne voorouders of gestorven helden, of zelfs van den duivel in eigen persoon; allen op de eene of ander wijze het schepsel dienende en aanbidende in plaats van den Schepper, die God is over allen, te prijzen in der eeuwigheid. Is dit niet genoeg om het hart van nadenkende Christenen te bedroeven?"

Waarlijk dit is een droevig beeld. En hoewel deze figuur verschil aantoont tusschen Heidenen, Mohammedanen en Joden, allen zijn in volslagen onkunde aangaande Christus. Men mocht in ‘t eerst denken dat dit beeld met betrekking tot de Christenen te donker en tamelijk overdreven is, maar wij voor ons denken het tegendeel. Het vertoont het zoogenaamde Christendom in de he1derst mogelijke kleuren. Bij voorbeeld, de 116,000,000 die als Protestanten geteekend zijn, zijn in werkelijkheid veel minder in aantal. Zestien milioen, gelooven wij, eerder het getal der volwassene belijdende leden der kerk te zijn, en één millioen, zoude, vreezen wij, een veel te vrijgevige schatting zijn, van het “kleine kuddeke," de geheiligden in Christus Jezus, “die niet naar het vleesch wandelen, maar naar den geest." Men moet niet vergeten dat een groot ge­deelte der kerkelijke leden, die altijd mede gerekend worden, jonge kinderen en zuigelingen zijn. Vooral is dit het geval in Europa, waar in vele landen de kinderen in de allervroegste jeugd tot de leden der kerk gerekend worden.

Maar hoe droevig ook, dit beeld is nog niet het donkerste dat de gevallen menschheid vertoont. De bovenstaande figuur stelt enkel de tegenwoordige levende geslachten voor. In de zesduizend jaren die voorbij gingen, heeft iedere eeuw telkens een geheele menigte menschen weggesleept, bijna allen in de zelfde onkunde en zonde gewikkeld. Dit is met rechte en donker tooneel, en bezien van uit het gewone standpunt, waarlijk een schrikverwekkende gedachte. De verschillende leerstelsels van den tegenwoordigen tijd leeren dat al deze billioenen menschen, onbekend met den eenigen Naam onder de hemelen, waardoor wij zalig moeten worden, op den rechten weg naar de eeuwige pijjniiging zijn; en niet alleen zij, maar dat de 116 millioenen Protestanten behalve de enkele heiligen, dit zelfde lot te wachten hebben. Geen wonder dus, dat zij die zulke vreeselijke dingen van Jehovah's plannen en bedoelingen gelooven, ijverig zijn in het voorthelpen van zendingsondernemingen, het wonder is, dat zij er niet waanzinnig door worden. Want waarlijk, alzoo te gelooven, en zulke gevolgtrekkingen te waardeeren, het moet wel elke vreugde uit het leven wegnemen en ieder schoon uitzicht in de na­tuur met somberheid overdekken.

Om aan te toonen dat wij de “orthodoxie” niet verkeerd hebben voorgesteld, halen wij uit het reeds genoemde Zendingsblaadje, den laatsten zin aan. Daarin wordt gezegd: “Breng het evangelie aan alle geslachten daar buiten, de duizend millioen zielen die dagelijks in Christuslooze wanhoop sterven, ten getale van 100,000.”Maar hoewel dit de sombere verwachting van uit het standpunt der menschelijke leerstellingen is, de Schriften geven ons een helderder uitzicht, hetwelk wij in deze bladzijden wenschen aan te toonen.Door het Woord onderwezen, gelooven wij niet dat het groote reddingsplan Gods ooit mislukken zal, of daartoe bestemd zoude kunnen zijn. Waar het kind Gods verlegen staat, is het hem eene geruststelling op te merken dat de profeet Jesaja dezen zelfden staat van zaken voorzegt, en tevens het geneesmiddel aankondigt, zeggende: “Want ziet, de duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de volken; doch over u zal de Heere opgaan, en Zijne heerlijkheid zal over u gezien worden. En de Heidenen zul1en tot uw licht gaan.” (Jes. LX:2,3.)

In deze profetie wordt de duisternis door den boog der belofte verhelderd: “De Heidenen (de volken der aarde in het algemeen) zul1en tot uw licht gaan.” verhelderd: “De Heidenen (de volken der aarde in het algemeen) zullen tot uw licht gaan.” Niet alleen is de voortdurende ellende en duisternis der wereld, en de langzame voortgang der waarheid, een raadsel geweest voor de kerk, maar ook de wereld heeft haar eigen toestand gekend en gevoeld. Gelijk als in Egypte, is het eene duisternis geweest, die men tasten kon.

Zij die zich afkeeren van louter bespiegelingen der menschen, en hun tijd besteden met het onderzoeken der Schriften, en hun verstand gebruiken (waartoe God ons uitnoodigt, Jes. 1:18), zullen een gezegenden boog der belofte vinden, die de hemelen omspant. Het is eene vergissing te veronderstel1en, dat zij die geen geloof hebben, en dientengevolge niet gerechtvaardigd zijn, in staat zoude wezen de waarheid duidelijk te vatten, want het is niet voor hen. De Psalmist zegt: “het licht (de waarheid) is voor den rechtvaardige gezaaid."(Ps. XCVII:11.)Het kind Gods ontvangt eene lamp, wier licht veel van de duisternis zijns wegs wegneemt. “Uw woord is eene lamp voor mijn voet, en een licht op mijn pad" (Ps. CXIX :105). En het is alleen “het pad der rechtvaardigen, “dat gelijk een schijnend licht is, voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe." (Spr. IV:l8.)    Tegenwoordig is er niemand rechtvaardig, ook niet één. (Rom. III:10); de klasse die wij noemden is “gerechtvaardigd door het geloof." Deze klasse alleen heeft het voorrecht het pad te bewandelen dat voortgaande en lichtende is niet enkel het ontplooien van Gods plan in den tegenwoordigen tijd te zien, maar ook de komende dingen. Hoewel het waar is, dat het pad van elken persoonlijken geloovige, een lichtend pad is, toch slaat de toepassing van deze verklaring op de rechtvaardigen (gerechtvaardigden) als klasse. Patriarchen, profeten, apostelen en heiligen uit het verledene, en uit den tegenwoordigen tijd, hebben in dat voortgaande licht gewandeld, en dat licht zal voortgaan met schijnen “tot den vollen dag toe." Het is één voortgaand pad, en het éene voortgande en vermeerderende licht is de Goddelijke oorkonde die telkens verlicht als de daartoe bestemde tijd er is.

Daarom, “verheugt U in den Heere, gij rechtvaardigen," verwachtende de vervulling van deze belofte. Velen hebben zoo weinig geloof, dat zij niet naar meer licht uitzien, en om hun ongeloof en onverschilligheid blijven zij in de duisternis zitten, terwijl zij in voortgaand en schijnend licht hadden kunnen wandelen.

De Geest Gods, die aan de kerk (de Gemeente) gegeven is om haar in de waarheid te leiden, zal van de geschrevene dingen nemen en ze ons toonen; maar boven hetgeen geschreven is hebben wij niet van noode, want de Heilige Schriften kunnen ons wijs maken tot zaligheid door het geloof hetwelk in Christus Jezus is. (2 Tim. III :15.)

Hoewel het waar is dat “duisternis de aarde bedekt, en donkerheid de volken," toch zal de wereld niet altijd in dezen toestand blijven. Wij zijn verzekerd dat “de morgenstond komt" (Jes. XXI:12). En gelijk God nu de natuurlijke zon doet schijnen op rechtvaardigen en onrechtvaardigen, alzoo zal de Zon der Gerechtigheid in den Duizendjarigen Dag schijnen ten behoeve der gansche wereld, en aan het licht brengen de verborgene dingen der duisternis." (1 Cor. IV:5). Het zal de schadelijke dampen des kwaads verdrijven, en leven, gezondheid, vrede en vreugde aanbrengen.

Als wij in het verledene zien, bemerken wij dat het licht toen slechts zwak scheen. Vaag en duister waren de beloften uit vroegere eeuwen. De beloften aan Abraham en andere gedaan, en zinnebeel dig voorgesteld in de wet en de ceremonieën van vleeschelijk Israël, waren slechts schaduwen, en gaven maar een vage voorstelling van Gods wonderbare en ontfermende bedoelingen. Als wij naderen tot de dagen van Jezus, vermeerdert het licht. Tot dien tijd was de hoogste verwachting geweest, dat God een verlosser zoude zenden om Israël van zijne vijanden te verlossen, en dat volk te verhoogen tot de voornaamste natie der aarde. In dezen toestand van macht en invloed zoude het door God gebruikt worden, om alle geslachten der aarde te zegenen. Het aanbod hen gegeven van erfrecht in het Koninkrijk Gods, en de voorwaarden daaraan verbonden waren zóó verschillend van hetgeen zij verwacht hadden, en het uitzicht dat de uitverkorene klasse ooit het beloofde aanzien zoude erlangen, was zóó onwaarschijnlijk, dat slechts enkelen de boodschap nog konden onderscheiden. En hunne verblindheid en vijandschap aangaande die boodschap vermeerderde natuurlijk, toen in den gang van Gods plan, de bestemde tijd gekomen was om die verder te brengen, en de uitnoodiging om deel te hebben aan het beloofde koninkrijk uitgestrekt werd tot ieder schepsel onder de hemelen, dat door de uitoefening des geloofs gerekend werd, een kind van den getrouwen Abraham te zijn, en erfgenaam der belofte aan hem gedaan.

Maar toen het evangelie, door Jezus gepredikt begon begrepen te worden na Pinksteren, verstond de kerk, dat de zegeningen voor de wereld een duurzaam karakter zouden hebben, en dat tot uitvoering van dit doel, het koninkrijk geestelijk zoude zijn, gevormd uit ware Israeliëten, een “klein kuddeke," verkoren van uit Joden en Heidenen, om tot geestelijke natuur en kracht te worden verhoogd. Van daar dat wij lezen, dat Jezus het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht heeft door het evangelie. (2 Tim. I :10.) En sedert de dagen van Jezus schijnt het licht nog sterker gelijk Hij voorspelde dat het doen zoude, zeggende: “Nog vele dingen heb ik u te zeggen, maar gij kunt die nu niet dragen, maar wanneer de Geest der waarheid gekomen zal zijn, zal hij u in al de waarheid leiden, . . .  en de toekomende dingen zal hij u verkondigen.  Joh. XVI :12, 13.

Toen kwam echter een tijd, nadat de apostelen ontslapen waren, waarin de meerderheid der Kerk de lamp begon te verwaarloozen, en naar menschelijke leeraars zocht om haar te leiden; en de leeraars, opgezwollen door hoogmoed, namen titels en ambten aan, en begonnen over Gods erfenis te heerschen. Zoo ontstond van lieverlede een bepaalde klasse, de "geestelijkheid" genaamd, die zich zelf beschouwde, en beschouwd werd door anderen, als geschikte gidsen voor wandel en geloof, bezijden Gods Woord. Alzoo werd met den tijd het groote Pauselijke stelsel ontwikkeld door een onbehoorlijk ontzag voor de leeringen van feilbare menschen, en eene verwaarloozing van het woord des onfeilbaren Gods.

Waarlijk ernstig zijn de kwade gevolgen van deze verwaarloozing der waarheid geweest. Gelijk allen weten, zijn de Kerk en de beschaafde wereld bijna geheel verslaafd geraakt aan dat stelsel, en er toe geleid de overleveringen en leerstelstels der menschen te vereeren. Om uit deze slavernij te geraken werd moedig en gezegend gestreden in wat men de Hervorming noemt. God verwekte moedige strijders voor Zijn Woord, waaronder waren Luther, Zwingli, Melanchton, Wyc1iffe, Knox en anderen. Zij vestigden de aandacht op het feit, dat het Pausdom den Bijbel ter zijde gelegd had, daarvoor decreten en dogmas der Kerk in de plaats stellende, en zij wezen op eenigen dier valsche leeringen en praktijken, aantooonende dat die op overleveringen, strijdende met de waarheid, en in tegenstelling van Gods Woord, gegrond waren.

Deze hervormers, en hunne aanhangers werden Protestanten genoemd, omdat zij protesteerden tegen het Pausdom, en Gods Woord als de eenige juiste regel voor geloof en praktijk eischten. Vele trouwe zielen in de dagen der Hervorming wandelden in het licht dat reeds schijnende was.

Maar sedert dien tijd hebben de Protestanten weinig vordering gemaakt, omdat zij, in plaats van in het licht te wandelen, zich ophielden bij hun meest geliefde aanvoerders, gewillig om te zien hetgeen zij zagen, doch verder niet.

Grenzen zettende aan hunne vorderingen op den weg der waarheid, omtuinden zij met de weinige waarheid die zij hadden, een heele menigte dwalingen, welke de “moeder" kerk hun gaf. Voor de leerstellingen die aldus vele jaren geleden gemaakt werden, hebben de meeste Christenen een bijgeloovige eerbied, zich verbeeldende dat men in den tegenwoordigen tijd niets meer kon weten dan ten tijde der Hervormers.

Deze vergissing heeft veel gekost, want uitgenomen het feit dat slechts enkele groote beginselen der waarheid uit de vuilnis van dwaling konden heroverd worden, komen ter bestemder tijd telkens nieuwe waarheden aan het licht, waar de Christenen niet van genieten kunnen, om dat zij hun geloofsbelijdenis vastgezet hebben. Bij voorbeeld. In de dagen van Noach was het eene geopenbaarde waarheid, en eene die het geloof van allen, die in het licht begeerden te wandelen, behoefde, dat er een vloed komen zoude, doch Adam en zijne tijdgenooten hadden daar niets van geweten. 

Indien wij nu een komenden vloed verkondigden, zoude dat niet de prediking eener nieuwgeopenbaarde waarheid zijn, maar er zijn andere waarheden, bestemd om ter gezetter tijd te worden geopenbaard, en die op hun tijd aan het licht komen. Die zullen wij te weten komen als wij in het licht van de lamp wandelen, maar indien wij niet anders hebben dan het licht, dat eenige honderden jaren geleden geopenbaard werd, zoo blijven wij grootendeels in het duister. Gods Woord is een groote voorraadschuur vol voedsel voor hongerige pelgrims op het lichtende pad. Daarin melk voor zuigelingen, en vaste spijze voor de meer ontwikkelden. (1 Petri II :2; Hebr. V :14) En niet alleen dat, maar het bevat het voedsel hetwelk de verschillende. tijden en gelegenheden behoeven, en Jezus zeide dat de getrouwe dienstknecht ter gezetter tijd spijze zoude voorzetten aan het huisgezin des geloofs – “oude en nieuwe dingen" uit de voorraadschuur. (Lukas XII :42; Matth. XIII :52.) Uit de voorraadschuur van de eene of andere secte zoude het onmogelijk zijn zulke dingen voort te brengen. Wij zouden eenige oude en goede dingen kunnen voortbrengen, maar niets nieuws. Ook is de waarheid in de leeringen der verschillende secten zóó overdekt en doorweven met dwaling, dat hare eigene schoonheid en werkelijke waarde niet zichtbaar is. De verschillende leeruitspraken zijn tegenstrijdig, en komen dientengevolge voortdurend in botsing met elkander, en aangezien zij allen beweren op Bijbelsche grondslag te staan, wordt de verwarring van denkbeelden, en de zichtbare oneenigheid, aan Gods Woord geweten. Dit heeft aanleiding gegeven tot het gezegde, dat de Bijbel een oude viool is, waarop iedere melodie gespeeld kan worden. Hoe teekenend is dit voor het ongeloof' onzer dagen, dat veroorzaakt is door de verkeerde voorstellingen van Gods Woord en karakter, die menschelijke overleveringen er aan gaven, te samen met het ontwikkelen van het verstand dat niet langer in blind en bijgeloovig ontzag wil buigen voor de meening van medemenschen, maar een grond wil hebben voor de hope die in ons is. De trouwe onderzoeker van het Woord,  moet altijd rekenschap van zijne hoop kunnen geven. Het Woord Gods alleen, kan wijs maken tot zaligheid, en is nuttig tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, enz., opdat de mensch Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust. (1 Petr. III :15; 2 Tim. III :15-17.) Alleen deze ééne voorraadschuur bevat een onuitputtelijken voorraad van oude en nieuwe dingen. Niemand toch, die het woord gelooft uit de Spreuken dat “het pad der rechtvaardigen gelijk een schijnend licht is, voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe," zal beweren dat de volle dag in Luther's dagen kwam, en zoo niet, laat ons dan toezien, dat wij onze lamp beschouwen als “een licht schijnende in eene duistere plaats, totdat de dag aanlichte." (2 Petr. I :19.)

Ook is het niet genoeg dat wij ons nu op het pad des licht bevinden; wij moeten “wandelen in het licht," voortgang maken, anders zal het licht dat niet stil staat, ons voorbijgaan, en ons in de duisternis laten. Het bezwaar bij velen is, dat zij nederzitten, en het pad des lichts niet vervolgen.

Neem eens een concordantie, en let op de teksten bij de woorden zitten en staan; vergelijk die dan bij de teksten met de woorden wandelen en loopen, en gij zult een groote tegenstelling vinden. Men “zit in de duisternis," en met de “spotters," en “staat op den weg der zondaren," maar men “wandelt in het licht," en loopt naar den prijs." Jes. XLII:7; Psalm I:1; Hebr. XII:1.

Volmaakte kennis is niet iets uit het verledene, maar van de toekomst, de naaste toekomst, naar wij vertrouwen, en totdat wij deze zaak erkennen, zijn wij niet toebereid tot het waardeeren en verwachten van de verdere ontplooiingen van de plannen onzes Vaders. verwachten van de verdere ontplooiingen van de plannen onzes Vaders. Het is waar, wij gaan nog altijd terug naar de woorden der profeten en der apostelen voor onze kennis aangaande het tegenwoordige en het toekomende, niet omdat zij Gods plannen en bedoelingen beter dan wij verstonden, maar omdat God hen als orgaan gebruikte, om aan ons en aan de geheele Kerk gedurende de Christelijke eeuw, de waarheid omtrent Zijn plan te openbaren, telkens als de gezette tijd daartoe gekomen was. Dit feit wordt overvloedig door de apostelen bewezen. Paulus zegt ons dat God aan de Christelijke Kerk  de verborgenheid van Zijnen wil bekend gemaakt heeft, hetwelk Hij voorgenomen had in zich zelven, en nooit te voren geopenbaard had, hoewel Hij die in duistere gezegden had opgeteekend, die vóór den bestemden tijd niet begrepen konden worden, opdat de oogen van ons verstand zouden worden geopend om de “hooge roeping" te waardeeren die uitsluitend bestemd was voor geloovigen uit de Christelijke eeuw. (Ef. 1:9, 10, 17, 18; III :4-6.) Dit bewijst ons duidelijk dat noch de profeten, noch de engelen de beteekenis begrepen hebben van hetgeen de apostelen uitspraken. Petrus zegt dat toen de pro­feten naarstig onderzochten, en ondervraagden naar de beteekenis er van, God hen zeide, dat de waar­heden die in hunne profetieen opgesloten lagen, niet voor hen zelven waren, maar voor ons uit de Christelijke eeuw. En hij vermaant de Kerk om te hopen op nog meer genade (gunst, zegen) in deze rich­ting, nog meer kennis omtrent Gods plannen. 1 Petr. 1:10-13. profeten naarstig onderzochten, en ondervraagden naar de beteekenis er van, God hen zeide, dat de waar­heden die in hunne profetieën opgesloten lagen, niet voor hen zelven waren, maar voor ons uit de Christelijke eeuw. En hij vermaant de Kerk om te hopen op nog meer genade (gunst, zegen) in deze richting, nog meer kennis omtrent Gods plannen. 1 Petr. 1:10-13.

Het is duidelijk dat waar Jezus beloofde dat de Kerk in al de waarheid ge1eid zoude worden, dit toch een geleidelijke ontplooiing zoude zijn. Hoewel de Kerk in de dagen der apostelen vrij was van vele dwalingen die later onder en in het Pausdom ontstonden, toch kunnen wij niet aannemen dat de eerste Kerk zoo diep en zoo helder in Gods plan zien kon, als het heden ten dage voor ons mogelijk is. Het is evenzoo duidelijk dat de verschillende apostelen, verschillende graden van inzicht in Gods plan hadden, hoewel al hunne geschriften door God geleid en ingegeven waren, even zeker als de woorden der profeten. Om verschil in kennis aan te duiden, hebben wij slechts te denken aan den tijdelijk onzekeren gang van Petrus, en van al de andere apostelen behalve Paulus, toen het evangelie naar de Heidenen begon te gaan. (Hand. X :28; XI:1-3; Gal. II :11-14.) De onzekerheid van Petrus stak sterk af tegen de zekerheid van Paulus, die door de woorden der profeten, door Gods leidingen in het verledene, en door de rechtstreeksche openbaringen aan hem zelven, bezield was. Paulus had klaarblijkelijk overvloediger openbaringen dan eenig ander apostel. Deze openbaringen mocht hij niet aan de Kerk bekend maken, noch zelfs ten volle en duidelijk aan de andere apostelen. (2 Cor. XII:4; Gal. II:2.) En toch kunnen wij in deze visioenen en openbaringen aan Paulus gegeven, een groote waarde voor de geheele Kerk zien; want hoewel het hem niet geoorloofd was te vertellen wat hij zag, noch omstandig uit te leggen alles wat hij omtrent Gods plannen voor de “toekomende eeuwen" wist, gaf toch hetgeen hij gezien had, een kracht en kleur, een diepte van beteekenis aan zijne woorden, die wij in het licht der latere gebeurtenissen, der profetische vervullingen, en door de leiding des Geestes, veel meer kunnen waardeeren, dan zulks voor de eerste kerk mogelijk was. waarde voor de geheele Kerk zien; want hoewel het hem niet geoorloofd was te vertellen wat hij zag, noch omstandig uit te leggen alles wat hij omtrent Gods plannen voor de “toekomende eeuwen" wist, gaf toch hetgeen hij gezien had, een kracht en kleur, een diepte van beteekenis aan zijne woorden, die wij in het licht der latere gebeurtenissen, der profetische vervullingen, en door de leiding des Geestes, veel meer kunnen waardeeren, dan zulks voor de eerste kerk mogelijk was.

Tot bevestiging hiervan herinneren wij aan het laatste boek des Bijbels de Openbaring, geschreven omtrent het jaar 96 na Christus. De inleidende woorden zeggen ons dat het een bepaalde openbaring is van hetgeen te voren niet begrepen was geworden. Evenmin is dit boek ooit tot nu toe geweest alles wat zijn naam aanduidt, namentlijk, eene ontplooiing, eene Openbaring. In de eerste kerk heeft niemand eenig gedeelte van dit boek verstaan. Zelfs Johannes, die de visioenen zag, is waarschijnlijk onkundig gebleven omtrent de beteekenis van hetgeen hij zag. Hij was beide profeet en apostel, en hoewel hij als apostel, begreep en onderwees wat het bestemde voedsel voor dien tijd was, als profeet verkondigde hij dingen die in toekomende tijden "spijze" voor het huishouden des geloofs zijn zoude.

Gedurende de Christelijke eeuw, hebben sommi­gen der heiligen getracht, door het onderzoeken van dit zinnebeeldige boek, de toekomst der Kerk te verstaan, en ongetwijfeld hebben allen, die hetgeen er in geleerd wordt, gelezen en ten deele begrepen hebben, een beloofden zegen er uit weggedragen. (Openb. 1:3.) Sommigen der heiligen getracht, door het onderzoeken van dit zinnebeeldige boek, de toekomst der Kerk te verstaan, en ongetwijfeld hebben allen, die hetgeen er in geleerd wordt, gelezen en ten deele begrepen hebben, een beloofden zegen er uit weggedragen. (Openb. 1:3.) Aan dezulken bleef het boek zich openen, en was het voor Luther in de dagen der Hervorming een belangrijke hulp om tebepalen, dat het Pausdom, waarvan hij een nanwgezette dienaar was, werkelijk was de Antichrist, dien de Apostel noemt, en wiens geschiedenis, naar wij nu bemerken, zulk een groot gedeelte van die profetie in beslag neemt. Op deze wijze doet God ons geleidelijk Zijne waarheid zien, en openbaart Hij ons den overvloedigen rijkdom Zijner genade, en dientengevolge is er nu veel meer licht dan er ooit in de geschiedenis der Kerk geweest is.

"En steeds meer schoonheid zal men zien,
"En immer voortgaand licht."

 Return to Dutch Volume One - Table of Contents

Return to Dutch Home Page

Illustrated 1st Volume
in 31 Languages
 Home Page Contact Information