SCRIPTURE
STUDIES
VOLUME ONE -
HET
GODDELIJK PLAN DER EEUWEN.
HOOFDSTUK
I.
INLEIDING
TOT HET ONDERWERP, EN LEERWIJZE
OF
METHODE VAN DIT WERK.
Een
nacht des geweens, en een morgen der vreugde. Tweeërlei
wijze van zoeken naar waarheid. ––
De wijze in dit werk gevolgd. ––
Doel van dit werk. ––
Een verschil tusschen het eerbiedig onderzoek der Schriften, en de
gevaarlijke gewoonte van denkbeeldige voorstellingen. ––
Het doel der profetie ––
De tegenwoordige godsdienstige toestand der wereld, van uit twee
standpunten bezien. ––
Egyptische duisternis. ––
De boog der belofte. ––
Het voortgaande pad des rechtvaardigen. ––
Oorzaak van den grooten afval. ––
De Hervorming. ––
De zelfde oorzaak verhindert opnieuw ware vooruitgang. ––
Volmaakte kennis niet eene zaak van het verledene, maar van de
toekomst.
Een
donkere nacht plaats makende voor en heerlijken
dag, is de eigenlijke grondgedachte van dit
werk. En wij gelooven dat het alleen van uit dit standpunt gezien
kan worden, dat hetgeen de goddelijke openbaring leert, schoon en
harmonisch is. Het
tijdperk waarin de zonde werd toegelaten is voor het menschdom een donkere
nacht geweest, dien het nooit vergeten zal, maar de glorierijke dag der
gerechtigheid, en goddelijke genade, ingeleid door den Messias, die als de
Zon der gerechtigheid zal opgaan, krachtig en helder, in en over allen
schijnende, genezing en zegeningen aanbrengende, zal den vreeselijken
nacht van droef heid en smart, ziekte en dood, waarin het zuchtend
schepsel zóólang
heeft verkeerd, meer dan vergoeden. Genade, ingeleid door den
Messias, die als de Zon der gerechtigheid zal opgaan, krachtig en helder,
in en over allen schijnende, genezing en zegeningen aanbrengende, zal den
vreeselijken nacht van droef heid en smart, ziekte en dood, waarin het
zuchtend schepsel zóólang
heeft verkeerd, meer dan vergoeden. Des avonds vernacht het geween,
maar des Morgens is er gejuich. Ps. XXX: 5.
Terwijl
zij zucht en als in barensnood is, wacht en hoopt, en verlangt de geheele
schepping als bij instinct naar den Dag, dien zij de Gulde Eeuw noemt,
toch tasten de menschen als in den blinde rond, omdat zij Jehovah's
genaderijke bedoelingen niet kennen. Doch ook de hoogste voorstellingen
die zij zich van zulk een tijdperk gemaakt hebben, zijn niet te
vergelijken bij wat de werkelijkheid zijn zal. De
groote Schepper is bezig "eenen vetten maaltijd" te maken, die
Zijnen schepselen verbazen zal, en die overvloedig zal zijn, ver boven
hetgeen zij zouden durven vragen of verwachten. En terwijl zij de lengte
en de breedte, de hoogte en de diepte van Gods liefde, die alle
verwachting te boven gaat, beschouwen, legt Hij het aan Zijne verbaasde
schepselen uit, zeggende: "Mijne
gedachten zijn niet ulieder gedachten, en Mijne wegen zijn niet ulieder
wegen, zegt de Heere, want gelijk de hemelen hooger zijn dan de aarde,
alzoo zijn Mijne wegen hooger dan uwe wegen, en Mijne gedachten dan
ulieder gedachten." Jes. LV: 8, 9.
Hopende
te slagen, willen wij trachten in dit werk, op eene veel heerlijker,
redelijker en harmonischer wijze dan gewoonlijk geschiedt, aan den
belangstellenden en onbevooroordeelen lezer, Gods plan voor te leggen, en
alzoo Zijne handelingen in het verledene, het heden, en de toekomst te
verklaren. Toch
willen wij beslist uitspreken, dat dit geen buitengewone wijsheid of kunde
van den schrijver is.
Het is het licht van de Zon der gerechtigheid, dat in deze
morgenschemering van den Duizendjarigen Dag, deze dingen als "tegenwoordige
waarheid" (2 Petr. 1:12) openbaart, waarvoor het nu de bestemde tijd
is om te worden gewaardeerd door de oprechten en reinen van hart.
Aangezien
het ongeloof zóó
algemeen is, wordt de eigentlijke grondslag van ware godsdienst, en de
grondslag der waarheid, zelfs door de oprechten, dikwijls in twijfel
getrokken. Wij hebben getracht genoeg te onthullen van den grondslag
waarop alle geloof behoort gebouwd te worden, het Woord van God, om
zekerheid en vertrouwen in de getuigenis er van, zelfs aan den ongeloovige
te geven. En wij hebben getracht, het zóó
te doen, dat het verstand er door getroffen wordt, en zich voor het geloof
een grondslag er van maken kan. Verder hebben wij getracht op dien
grondslag de leeringen der Schriften voort te bouwen, op zulk eene wijze,
dat zooveel mogelijk het zuiver menschelijk oordeel alle hoeken en kanten
van dien grondslag aan de strengste wetten der rechtvaardigheid moge
toetsen.
Geloovende
dat de Schriften een vast, harmonisch plan openbaren, dat, eenmaal gevat,
zich aan ieder geheiligd geweten moet aanbevelen, wordt dit werk
uitgegeven, in de hoop onderzoekers van het Woord Gods te helpen, en in
hunne gedachten, groote lijnen en omtrekken aan te geven, die met elkander
en met het ingegeven Woord overeenstemmen. Zij die den Bijbel als de
openbaring van Gods plan erkennen, en tot hen richten wij ons in het
bijzonder – zullen zonder twijfel toegeven, dat, indien van God
ingegeven, de leeringen er van, als geheel genomen, een harmonisch en vast
plan in zich zelven moeten openbaren, harmonisch ook met het karakter van
den grooter Ingever. Ons doel, als zoekers naar de waarheid, behoort
te zijn, het volledig harmonisch geheel van Gods geopenbaard plan te
vinden, en dit mogen Gods kinderen met grond verwachten, aangezien het
beloofd is, dat de geest der waarheid ons in al de waarheid leiden zal. (Joh.
XVI :13.)
Als
onderzoekers, staan ons tweeërlei
wegen open. De eene is al de inzichten der verschillende secten der
kerk te onderzoeken, en overal uit te halen wat ons waarheid schijnt te
zijn. Dit zoude een eindelooze taak zijn. En
indien ons oordeel onhelder, en niet geheel recht ware, of ons vooroordeel
ging een bepaalden kant uit, wat toch meestal het geval is, dan zoude deze
weg op allerlei moeielijkheden stuiten; wij zouden niet recht kunnen
kiezen, en daardoor gemakkelijk de dwaling verkiezen en de waarheid
verwerpen. Trouwens, indien wij dezen weg volgden, zoo zouden wij
veel verliezen, want de waarheid is voortgaande, lichtende meer en meer
tot den vollen dag toe over hen die er naar zoeken, en in het licht dier
waarheid wandelen, terwijl de verschillende geloofsbelijdenissen der
verschillende secten, bevestigd en vast staan, en eeuwen geleden alzoo
gemaakt werden. En
allen moeten zij een groote mate van dwaling bezitten, daar zij allen
elkander in het een of ander voorname punt tegenspreken Deze weg zoude ons
in een doolhof van verwarring en verbijstering brengen.
De
andere weg of methode is, ons onzen geest van alle vooroordeel te ontdoen,
en te bedenken dat het niet mogelijk is meer omtrent Gods plannen te weten,
dan Hij in Zijn Woord geopenbaard heeft; dat het aan de zachtmoedigen en
nederigen van harte gegeven is die te verstaan, en dat wij alleen als
zoodanigen, oprecht en ernstig leiding en onderwijs zoekende, door den
grooten Ingever des Woords zullen geleid worden om het te verstaan,
telkens meer, gaandeweg gebruik makende van de verschilende hulpmiddelen
door de Voorzienigheid gegeven. Zie Ef. IV:11-16.
Dit
werk is in het bijzonder bestemd voor deze klasse van onderzoekers. Men
zal zien dat de aanhalingen alléén
de Schriften betreffen, behalve waar de wereldgeschiedenis er bijgehaald
wordt om de vervulling der Schriftuitspraken te staven. Aan de getuigenis
der moderne theologanten is geen waarde gehecht, en die der Oude
Vaderen is weggelaten. Velen hunner hebben getuigd in overeenstemming
met wat in dit werk wordt uitgesproken, maar wij gelooven dat het ten
allen tijde eene dwaling is, zekere leerstelsels aan te nemen omdat
anderen in wie men vertrouwen heeft er in geloofden. Dit is
klaarblijkelijk een vruchtbare grond tot dwaling, want vele goede menschen
hebben in dwalingen geloofd, en die onderwezen met een oprecht geweten.
(Hand. XXVI :9.) Zij die naar waarheid zoeken, moeten hunne vaten
ontdoen van de modderige wateren der overlevering, en ze vullen aan de
fontein der waarheid – Gods Woord. En geen enkel godsdienstig
onderwijs moest waarde hebben, tenzij het den zoeker naar waarheid leidde
naar die fontein.
Om
den geheelen Bijbel en zijne onderwijzingen ook maar eenigzins algemeen en
haastig te onderzoeken, is dit werk te klein; doch de haast van onzen tijd
in aanmerking genomen hebbende, hebben wij get.
Icht zoo beknopt mogelijk te zijn als het belang der onderwerpen het
schenen toe te laten.
Aan
den belangstellenden lezer zouden wij willen zeggen, dat het nutteloos
voor hem zijn zal, indien hij dit werk oppervlakkig doorgaat, en daarbij
toch hoopt de kracht en de overeenstemming van het aangegeven plan te
vatten met de Schriftgetuigenissen hier gegeven. Wij
hebben aldoor getracht de verschillende deelen waarheid niet alleen in de
taal, maar ook in de orde voor te stellen waarbij het voor alle klassen
van lezers het gemakkelijkst zoude zijn om het onderwerp en het algemeene
plan te vatten. Is
gerangschikte studie noodig voor het juiste begrip van iedere wetenschap,
het is dat zeker bijzonderlijk voor de wetenschap der goddelijke
openbaring. En in dit werk is dat dubbel noodzakelijk, omdat men hier niet
alleen eene verhandeling heeft over goddelijk geopenbaarde waarheden, maar
ook, omdat voor zoo verre wij weten, dit onderwerp nog nooit van uit ons
standpunt bezien is geworden.
Wij
verontschuldigen ons niet over het behandelen van vele onderwerpen
gewoonlijk door Christenen verwaarloosd – waaronder de Wederkomst
onzes Heeren, en de profetieën
en zinnebeelden van het Oude en het Nieuwe Testament. Geen theologisch
stelsel dat de meest in ‘t oog loopende trekken van hetgeen de Schrift
leert, overziet, of weglaat, moest voorgelegd of aangenomen worden. Naar
wij vertrouwen, zal men erkennen dat er een groot verschil bestaat
tusschen de ernstige, nuchtere, en eerbiedige studie der profetieën
en andere Schriften in het licht van volbrachte historische feiten, om
gevolgtrekkingen te verkrijgen die het geheiligd gezond verstand kan
goedkeuren, en eene te algemeene gewoonte van beschouwen, die, wanneer zij
toegepast wordt op de goddelijke profetieën,
maar al te licht ruim baan maakt voor wilde theorieën
en onbestemde verbeelding.
Zij
die zich aan deze gevaarlijke gewoonte overgeven, worden gewoonlijk zelf
profeten (?), in plaats van de profetieën
te bestudeeren.
Geen
werk staat hooger, en veredelt meer, dan de eerbiedige studie van de
geopenhaarde bedoelingen Gods, “in welke dingen de engelen begeerig zijn
in te zien” (1 Petr. 1:12). Het
feit dat Gods wijsheid voorzeggingen omtrent de toekomst gegeven heeft,
zoowel als verklaringen omtrent den tegenwoordigen tijd, en het verledene,
is op zich zelf een verwijt van Jehovah aangaande het dwaze van enkelen
Zijner kinderen, die hun onkunde, en hunne verwaarloozing der studie van
Zijn Woord
verontschuldigen, met te zeggen: “er staat genoeg in het 5e hoofdstuk
van Mattheus om ons zalig te maken."Evenmin
mogen wij veronderstellen dat de profetie enkel gegeven werd om de
nieuwsgierigheid omtrent de toekomst te bevredigen. Het doel is
klaarblijkelijk om het toegewijde kind van God bekend te maken met Zijns
Vaders plannen, aldus zijne belangstelling en instemming daarmede te
verwerven, en hem het heden en de toekomst van uit Gods standpunt te doen
beschouwen. Als hij dan belang stelt in 's Heeren werk, mag hij met
den geest en met het verstand ook dienen; niet alleen als dienstknecht,
maar als een kind en erfgenaam. De openbaring van wat komen zal, werkt den
invloed tegen van wat nu is. Nauwgezette studie kan niet anders dan het
geloof versterken en tot heiligmaking aanzetten.
Wanneer
men Gods plan, om de wereld van zonde en hare gevolgen te genezen, niet
kent, en men verkeert in
de valsche meening dat de zoogenaamde kerk, zooals zij nu is, de eenige
is, die genezing kan aanbrengen, dan is de toestand der wereld, na
gedurende negentien eeuwen het evangelie gehoord te hebben, van dien aard,
dat in elk denkend gemoed, dat zóó
slecht ingelicht is, wel ernstige twijfel moet oprijzen. En zulke twijfel
kan niet overwonnen worden dan door de waarheid alleen. verkeert in deóó
slecht ingelicht is, wel ernstige twijfel moet oprijzen. En zulke twijfel
kan niet overwonnen worden dan door de waarheid alleen.Inderdaad
moet aan ieder nadenkend opmerkzaam gemoed, van twee dingen er één
duidelijk zijn: of de kerk heeft een groote fout begaan met te
veronderstellen dat het, in deze tegenwoordige eeuw en in haar
tegenwoordigen toestand, haar ambt geweest is de wereld te bekeeren, of
Gods plan is eene droevige mislukking geweest. Welke
hoorn zullen wij in deze verlegenheid aangrijpen? Velen hebben den
laatsten verkozen, en vele anderen nog zullen zonder twijfel hem aannemen,
en op die wijze de rijen der ongeloovige bedektelijk of opentlijk doen
vermeerderen. Hen te helpen, die eerlijk alzoo vallen zouden, is het doel
van dit werk. Laatsten verkozen, en vele anderen nog zullen zonder twijfel
hem aannemen, en op die wijze de rijen der ongeloovige bedektelijk of
opentlijk doen vermeerderen. Hen te helpen, die eerlijk alzoo vallen
zouden, is het doel van dit werk.
Elders
in dit werk toonen wij u een schets uitgegeven door de Londensche
Zendingsvereeniging, en later ook in een der Zendingsbladen der Veree
nigde Staten opgenomen. Het heet: Een stilzwijgend beroep ten behoeve der
uitwendige Zending. Het geeft
een droevig verhaal over de duisternis en de onkunde aangaande den eenigen
Naam die onder den hemel of onder de menschen gegeven is, door welken wij
moeten zalig worden.
DIAGRAM
Exhibiting
the Actual and Relative Numbers of Mankind
Classified
According to Religion
Heathen |
Moham-
medans |
Jews |
Roman
Catholics |
Greek
Catholics |
Protestants |
856
millions |
170
millions |
8
millions |
190
millions |
84
millions |
116
millions |
“De
Wachter," het orgaan der Christelijke Jongelingsvereeniging te
Chicago, heeft deze zelfde schets ook uitgegeven, en er over schrijvende,
zegt hij:
“De
meeningen van sommige menschen, aangaande den geesteljken toestand der
wereld, zijn zeer vaag en onbestemd. Wij hooren van heerlijke opwekkingen,
te huis en in den vreemde, van nieuwe zendingspogingen in verschillende
richtingen; van het eene land na het andere dat zich opent voor het
evangelie, en van groote sommen die ter verspreiding van het evangelie
gegeven worden; en wij vormen de mening dat soortgelijke pogingen gedaan
worden om de volken der aarde te evangeliseren.
Men
schat de bevolking der aarde op ongeveer 1,424,000,000, en als wij de
schets bekijken, zullen wij zien dat belangrijk meer dan de helft –
bijna twee derden –
nog geheel heidensch zijn, terwijl de rest veelal óf
volgelingen van Mohammed zijn, óf
leden van die groote afvallige kerken, wier godsdienst eigentlijk eene
verchristelijkte afgoderij is, zoodat men van hen niet zeggen kan, dat zij
het evangelie van Christus kennen of prediken. Zelfs
van de 116 millioen zoogenaamde Protestanten moeten wij bedenken hoevelen
in Duitschland, in Engeland, in Amerika tot het ongeloof vervallen zijn –
een duisternis, veel dieper dan die van het heidendom, en hoevelen zijn
verblind door bijgeloof, of begraven in volslagen onkunde; zoodat, terwijl
acht millioen Joden nog steeds Jezus van Nazareth verwerpen, en terwijl
meer dan 300 millioen die Zijnen Naam dragen, van het geloof aan Hwm zijn
afgevallen, nog 170 millioen zich buigen voor Mohammed
moeten
wij bedenken hoevelen in Duitschland, in Engeland, in Amerika tot het
ongeloof vervallen zijn –
een duisternis, veel dieper dan die van het heidendom, en hoevelen zijn
verblind door bijgeloof, of begraven in volslagen onkunde; zoodat, terwijl
acht millioen Joden nog steeds Jezus van Nazareth verwerpen, en terwijl
meer dan 300 millioen die Zijnen Naam dragen, van het geloof aan Hwm zijn
afgevallen, nog 170 millioen zich buigen voor Mohammed
en
het grootste gedeelte van het gedeelte van het menschdom heden ten dage
aanbidders zijn van hout en steen, van hunne voorouders of gestorven
helden, of zelfs van den duivel in eigen persoon; allen op de eene of
ander wijze het schepsel dienende en aanbidende in plaats van den Schepper,
die God is over allen, te prijzen in der eeuwigheid. Is dit niet genoeg om
het hart van nadenkende Christenen te bedroeven?"
Waarlijk
dit is een droevig beeld. En hoewel deze figuur verschil aantoont tusschen
Heidenen, Mohammedanen en Joden, allen zijn in volslagen onkunde aangaande
Christus. Men mocht in ‘t eerst denken dat dit beeld met betrekking tot
de Christenen te donker en tamelijk overdreven is, maar wij voor ons
denken het tegendeel. Het
vertoont het zoogenaamde Christendom in de he1derst mogelijke kleuren. Bij
voorbeeld, de 116,000,000 die als Protestanten geteekend zijn, zijn in
werkelijkheid veel minder in aantal. Zestien
milioen, gelooven wij, eerder het getal der volwassene belijdende leden
der kerk te zijn, en één
millioen, zoude, vreezen wij, een veel te vrijgevige schatting zijn, van
het “kleine kuddeke," de geheiligden in Christus Jezus, “die niet
naar het vleesch wandelen, maar naar den geest." Men
moet niet vergeten dat een groot gedeelte der kerkelijke leden, die
altijd mede gerekend worden, jonge kinderen en zuigelingen zijn. Vooral is
dit het geval in Europa, waar in vele landen de kinderen in de
allervroegste jeugd tot de leden der kerk gerekend worden.
Maar
hoe droevig ook, dit beeld is nog niet het donkerste dat de gevallen
menschheid vertoont. De bovenstaande figuur stelt enkel de tegenwoordige
levende geslachten voor. In de zesduizend jaren die voorbij gingen, heeft
iedere eeuw telkens een geheele menigte menschen weggesleept, bijna allen
in de zelfde onkunde en zonde gewikkeld. Dit is met rechte en donker
tooneel, en bezien van uit het gewone standpunt, waarlijk een
schrikverwekkende gedachte.
De
verschillende leerstelsels van den tegenwoordigen tijd leeren dat al deze
billioenen menschen, onbekend met den eenigen Naam onder de hemelen,
waardoor wij zalig moeten worden, op den rechten weg naar de eeuwige
pijjniiging zijn; en niet alleen zij, maar dat de 116 millioenen
Protestanten behalve de enkele heiligen, dit zelfde lot te wachten hebben.
Geen wonder dus, dat zij die zulke vreeselijke dingen van Jehovah's
plannen en bedoelingen gelooven, ijverig zijn in het voorthelpen van
zendingsondernemingen, het wonder is, dat zij er niet waanzinnig door
worden. Want waarlijk, alzoo te gelooven, en zulke gevolgtrekkingen te
waardeeren, het moet wel elke vreugde uit het leven wegnemen en ieder
schoon uitzicht in de natuur met somberheid overdekken.
Om
aan te toonen dat wij de “orthodoxie” niet verkeerd hebben voorgesteld,
halen wij uit het reeds genoemde Zendingsblaadje, den laatsten zin aan.
Daarin wordt gezegd: “Breng het evangelie aan alle geslachten daar
buiten, de duizend millioen zielen die dagelijks in Christuslooze wanhoop
sterven, ten getale van 100,000.”Maar hoewel dit de sombere verwachting
van uit het standpunt der menschelijke leerstellingen is, de Schriften
geven ons een helderder uitzicht, hetwelk wij in deze bladzijden wenschen
aan te toonen.Door het Woord onderwezen, gelooven wij niet dat het
groote reddingsplan Gods ooit mislukken zal, of daartoe bestemd zoude
kunnen zijn. Waar het kind Gods verlegen staat, is het hem eene
geruststelling op te merken dat de profeet Jesaja dezen zelfden staat van
zaken voorzegt, en tevens het geneesmiddel aankondigt, zeggende: “Want
ziet, de duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de volken; doch
over u zal de Heere opgaan, en Zijne heerlijkheid zal
over u gezien worden. En
de Heidenen zul1en tot uw licht gaan.” (Jes.
LX:2,3.)
In
deze profetie wordt de duisternis door den boog der belofte verhelderd: “De
Heidenen (de volken der aarde in het algemeen) zul1en tot uw licht gaan.”
verhelderd:
“De Heidenen (de volken der aarde in het algemeen) zullen tot uw licht
gaan.” Niet
alleen
is de voortdurende ellende en duisternis der wereld, en de langzame
voortgang der waarheid, een raadsel geweest voor de kerk, maar ook de
wereld heeft haar eigen toestand gekend en gevoeld. Gelijk als in Egypte,
is het eene duisternis geweest, die men tasten kon.
Zij
die zich afkeeren van louter bespiegelingen der menschen, en hun tijd
besteden met het onderzoeken der Schriften, en hun verstand gebruiken (waartoe
God ons uitnoodigt, Jes. 1:18), zullen een gezegenden boog der belofte
vinden, die de hemelen omspant. Het
is eene vergissing te veronderstel1en, dat zij die geen geloof hebben, en
dientengevolge niet gerechtvaardigd zijn, in staat zoude wezen de waarheid
duidelijk te vatten, want het is niet voor hen. De Psalmist zegt: “het
licht (de waarheid) is voor den rechtvaardige gezaaid."(Ps.
XCVII:11.)Het kind Gods ontvangt eene lamp, wier licht veel van de
duisternis zijns wegs wegneemt. “Uw woord is eene lamp voor mijn voet,
en een licht op mijn pad" (Ps. CXIX :105). En het is alleen “het
pad der rechtvaardigen, “dat gelijk een schijnend licht is, voortgaande
en lichtende tot den vollen dag toe." (Spr. IV:l8.)
Tegenwoordig
is er niemand rechtvaardig, ook niet één.
(Rom. III:10); de klasse die wij noemden is “gerechtvaardigd door het
geloof." Deze klasse alleen heeft het voorrecht het pad te
bewandelen dat voortgaande en lichtende is – niet enkel het
ontplooien van Gods plan in den tegenwoordigen tijd te zien, maar ook de
komende dingen. Hoewel
het waar is, dat het pad van elken persoonlijken geloovige, een lichtend
pad is, toch slaat de toepassing van deze verklaring op de rechtvaardigen
(gerechtvaardigden) als klasse. Patriarchen,
profeten, apostelen en heiligen uit het verledene, en uit den
tegenwoordigen tijd, hebben in dat voortgaande licht gewandeld, en dat
licht zal voortgaan met schijnen “tot den vollen dag toe." Het
is één
voortgaand pad, en het éene
voortgande en vermeerderende licht is de Goddelijke oorkonde die telkens
verlicht als de daartoe bestemde tijd er is.
Daarom,
“verheugt U in den Heere, gij rechtvaardigen," verwachtende de
vervulling van deze belofte. Velen hebben zoo weinig geloof, dat zij niet
naar meer licht uitzien, en om hun ongeloof en onverschilligheid blijven
zij in de duisternis zitten, terwijl zij in voortgaand en schijnend licht
hadden kunnen wandelen.
De
Geest Gods, die aan de kerk (de Gemeente) gegeven is om haar in de
waarheid te leiden, zal van de geschrevene dingen nemen en ze ons toonen;
maar boven hetgeen geschreven is hebben wij niet van noode, want de
Heilige Schriften kunnen ons wijs maken tot zaligheid door het geloof
hetwelk in Christus Jezus is. (2 Tim. III :15.)
Hoewel
het waar is dat “duisternis de aarde bedekt, en donkerheid de volken,"
toch zal de wereld niet altijd in dezen toestand blijven.
Wij zijn verzekerd dat “de morgenstond komt" (Jes. XXI:12). En
gelijk God nu de natuurlijke zon doet schijnen op rechtvaardigen en
onrechtvaardigen, alzoo zal de Zon der Gerechtigheid in den Duizendjarigen
Dag schijnen ten behoeve der gansche wereld, en aan het licht brengen de
verborgene dingen der duisternis." (1 Cor. IV:5). Het zal de
schadelijke dampen des kwaads verdrijven, en leven, gezondheid, vrede en
vreugde aanbrengen.
Als
wij in het verledene zien, bemerken wij dat het licht toen slechts zwak
scheen. Vaag en duister waren de beloften uit vroegere eeuwen. De beloften
aan Abraham en andere gedaan, en zinnebeel dig voorgesteld in de wet en de
ceremonieën
van vleeschelijk Israël,
waren slechts schaduwen, en gaven maar een vage voorstelling van Gods
wonderbare en ontfermende bedoelingen. Als
wij naderen tot de dagen van Jezus, vermeerdert het licht. Tot dien tijd
was de hoogste verwachting geweest, dat God een verlosser zoude zenden om
Israël
van zijne vijanden te verlossen, en dat volk te verhoogen tot de
voornaamste natie der aarde. In dezen toestand van macht en invloed zoude
het door God gebruikt worden, om alle geslachten der aarde te zegenen. Het
aanbod hen gegeven van erfrecht in het Koninkrijk Gods, en de voorwaarden
daaraan verbonden waren zóó
verschillend van hetgeen zij verwacht hadden, en het uitzicht dat de
uitverkorene klasse ooit het beloofde aanzien zoude erlangen, was zóó
onwaarschijnlijk, dat slechts enkelen de boodschap nog konden
onderscheiden.
En hunne verblindheid en vijandschap aangaande die boodschap vermeerderde
natuurlijk, toen in den gang van Gods plan, de bestemde tijd gekomen was
om die verder te brengen, en de uitnoodiging om deel te hebben aan het
beloofde koninkrijk uitgestrekt werd tot ieder schepsel onder de hemelen,
dat door de uitoefening des geloofs gerekend werd, een kind van den
getrouwen Abraham te zijn, en erfgenaam der belofte aan hem gedaan.
Maar
toen het evangelie, door Jezus gepredikt begon begrepen te worden na
Pinksteren, verstond de kerk, dat de zegeningen voor de wereld een
duurzaam karakter zouden hebben, en dat tot uitvoering van dit doel, het
koninkrijk geestelijk zoude zijn, gevormd uit ware Israeliëten,
een “klein kuddeke," verkoren van uit Joden en Heidenen, om tot
geestelijke natuur en kracht te worden verhoogd. Van
daar dat wij lezen, dat Jezus het leven en de onverderfelijkheid aan het
licht gebracht heeft door het evangelie. (2 Tim. I :10.) En sedert de
dagen van Jezus schijnt het licht nog sterker gelijk Hij voorspelde dat
het doen zoude, zeggende: “Nog
vele dingen heb ik u te zeggen, maar gij kunt die nu niet dragen, maar
wanneer de Geest der waarheid gekomen zal zijn, zal hij u in al de
waarheid leiden, . . . en de toekomende dingen zal hij u verkondigen.
Joh. XVI :12, 13.
Toen
kwam echter een tijd, nadat de apostelen ontslapen waren, waarin de
meerderheid der Kerk de lamp begon te verwaarloozen, en naar menschelijke
leeraars zocht om haar te leiden; en de leeraars, opgezwollen door
hoogmoed, namen titels en ambten aan, en begonnen over Gods erfenis te
heerschen. Zoo ontstond van lieverlede een bepaalde klasse, de "geestelijkheid"
genaamd, die zich zelf beschouwde, en beschouwd werd door anderen, als
geschikte gidsen voor wandel en geloof, bezijden Gods Woord.
Alzoo
werd met den tijd het groote Pauselijke stelsel ontwikkeld door een
onbehoorlijk ontzag voor de leeringen van feilbare menschen, en eene
verwaarloozing van het woord des onfeilbaren Gods.
Waarlijk
ernstig zijn de kwade gevolgen van deze verwaarloozing der waarheid
geweest. Gelijk allen weten, zijn de Kerk en de beschaafde wereld bijna
geheel verslaafd geraakt aan dat stelsel, en er toe geleid de
overleveringen en leerstelstels der menschen te vereeren. Om uit deze
slavernij te geraken werd moedig en gezegend gestreden in wat men de
Hervorming noemt.
God
verwekte moedige strijders voor Zijn Woord, waaronder waren Luther,
Zwingli, Melanchton, Wyc1iffe, Knox en anderen. Zij vestigden de aandacht
op het feit, dat het Pausdom den Bijbel ter zijde gelegd had, daarvoor
decreten en dogmas der Kerk in de plaats stellende, en zij wezen op
eenigen dier valsche leeringen en praktijken, aantooonende dat die op
overleveringen, strijdende met de waarheid, en in tegenstelling van Gods
Woord, gegrond waren.
Deze
hervormers, en hunne aanhangers werden Protestanten genoemd, omdat zij
protesteerden tegen het Pausdom, en Gods Woord als de eenige juiste regel
voor geloof en praktijk eischten. Vele trouwe zielen in de dagen der
Hervorming wandelden in het licht dat reeds schijnende was.
Maar
sedert dien tijd hebben de Protestanten weinig vordering gemaakt, omdat
zij, in plaats van in het licht te wandelen, zich ophielden bij hun meest
geliefde aanvoerders, gewillig om te zien hetgeen zij zagen, doch verder
niet.
Grenzen
zettende aan hunne vorderingen op den weg der waarheid, omtuinden zij met
de weinige waarheid die zij hadden, een heele menigte dwalingen, welke de
“moeder" kerk hun gaf. Voor de leerstellingen die aldus vele jaren
geleden gemaakt werden, hebben de meeste Christenen een bijgeloovige
eerbied, zich verbeeldende dat men in den tegenwoordigen tijd niets meer
kon weten dan ten tijde der Hervormers.
Deze
vergissing heeft veel gekost, want uitgenomen het feit dat slechts enkele
groote beginselen der waarheid uit de vuilnis van dwaling konden heroverd
worden, komen ter bestemder tijd telkens nieuwe waarheden aan het licht,
waar de Christenen niet van genieten kunnen, om dat zij hun
geloofsbelijdenis vastgezet hebben. Bij
voorbeeld. In de dagen van Noach was het eene geopenbaarde waarheid, en
eene die het geloof van allen, die in het licht begeerden te wandelen,
behoefde, dat er een vloed komen zoude, doch Adam en zijne tijdgenooten
hadden daar niets van geweten.
Indien
wij nu een komenden vloed verkondigden, zoude dat niet de prediking eener
nieuwgeopenbaarde waarheid zijn, maar er zijn andere waarheden, bestemd om
ter gezetter tijd te worden geopenbaard, en die op hun tijd aan het licht
komen. Die zullen wij te weten komen als wij in het licht van de lamp
wandelen, maar indien wij niet anders hebben dan het licht, dat eenige
honderden jaren geleden geopenbaard werd, zoo blijven wij grootendeels in
het duister. Gods
Woord is een groote voorraadschuur vol voedsel voor hongerige pelgrims op
het lichtende pad. Daarin melk voor zuigelingen, en vaste spijze voor de
meer ontwikkelden. (1 Petri II :2; Hebr. V :14)
En niet alleen dat, maar het bevat het voedsel hetwelk de verschillende.
tijden en gelegenheden behoeven, en Jezus zeide dat de getrouwe
dienstknecht ter gezetter tijd spijze zoude voorzetten aan het huisgezin
des geloofs – “oude en nieuwe dingen" uit de voorraadschuur.
(Lukas XII :42; Matth. XIII :52.) Uit de voorraadschuur van de eene of
andere secte zoude het onmogelijk zijn zulke dingen voort te brengen. Wij
zouden eenige oude en goede dingen kunnen voortbrengen, maar niets nieuws.
Ook is de waarheid in de leeringen der verschillende secten zóó
overdekt en doorweven met dwaling, dat hare eigene schoonheid en
werkelijke waarde niet zichtbaar is.
De
verschillende
leeruitspraken zijn tegenstrijdig, en komen dientengevolge voortdurend in
botsing met elkander, en aangezien zij allen beweren op Bijbelsche
grondslag te staan, wordt de verwarring van denkbeelden, en de zichtbare
oneenigheid, aan Gods Woord geweten. Dit heeft aanleiding gegeven tot het
gezegde, dat de Bijbel een oude viool is, waarop iedere melodie gespeeld
kan worden. Hoe
teekenend is dit voor het ongeloof' onzer dagen, dat veroorzaakt is door
de verkeerde voorstellingen van Gods Woord en karakter, die menschelijke
overleveringen er aan gaven, te samen met het ontwikkelen van het verstand
dat niet langer in blind en bijgeloovig ontzag wil buigen voor de meening
van medemenschen, maar een grond wil hebben voor de hope die in ons is. De
trouwe onderzoeker van het Woord, moet altijd rekenschap van zijne
hoop kunnen geven.
Het Woord Gods alleen, kan wijs
maken tot zaligheid, en is nuttig tot leering, tot wederlegging, tot
verbetering, enz., opdat de mensch Gods volmaakt zij, tot alle goed werk
volmaaktelijk toegerust. (1 Petr. III :15; 2 Tim. III :15-17.) Alleen
deze ééne
voorraadschuur bevat een onuitputtelijken voorraad van oude en nieuwe
dingen. Niemand toch, die het woord gelooft uit de Spreuken dat “het pad
der rechtvaardigen gelijk een schijnend licht is, voortgaande en lichtende
tot den vollen dag toe," zal beweren dat de volle dag in Luther's
dagen kwam, en zoo niet, laat ons dan toezien, dat wij onze lamp
beschouwen als “een licht schijnende in eene duistere plaats, totdat de
dag aanlichte." (2 Petr. I :19.)
Ook
is het niet genoeg dat wij ons nu op het pad des licht bevinden; wij
moeten “wandelen in het licht," voortgang maken, anders zal het
licht dat niet stil staat, ons voorbijgaan, en ons in de duisternis laten.
Het bezwaar bij velen is, dat zij nederzitten, en het pad des lichts niet
vervolgen.
Neem
eens een concordantie, en let op de teksten bij de woorden zitten en staan;
vergelijk die dan bij de teksten met de woorden wandelen en loopen, en gij
zult een groote tegenstelling vinden. Men “zit in de duisternis,"
en met de “spotters," en “staat op den weg der zondaren,"
maar men “wandelt in het licht," en loopt naar den prijs." –Jes.
XLII:7; Psalm I:1; Hebr. XII:1.
Volmaakte
kennis is niet iets uit het verledene, maar van de toekomst, –
de naaste toekomst, naar wij vertrouwen, en totdat wij deze zaak erkennen,
zijn wij niet toebereid tot het waardeeren en verwachten van de verdere
ontplooiingen van de plannen onzes Vaders. verwachten van de verdere
ontplooiingen van de plannen onzes Vaders. Het
is waar, wij gaan nog altijd terug naar de woorden der profeten en der
apostelen voor onze kennis aangaande het tegenwoordige en het toekomende,
niet omdat zij Gods plannen en bedoelingen beter dan wij verstonden, maar
omdat God hen als orgaan gebruikte, om aan ons en aan de geheele Kerk
gedurende de Christelijke eeuw, de waarheid omtrent Zijn plan te openbaren,
telkens als de gezette tijd daartoe gekomen was. Dit feit
wordt overvloedig door de apostelen bewezen. Paulus
zegt ons dat God aan de Christelijke Kerk
de
verborgenheid van Zijnen wil bekend gemaakt heeft, hetwelk Hij voorgenomen
had in zich zelven, en nooit te voren geopenbaard had, hoewel Hij die in
duistere gezegden had opgeteekend, die vóór
den bestemden tijd niet begrepen konden worden, opdat de oogen van ons
verstand zouden worden geopend om de “hooge roeping" te waardeeren
die uitsluitend bestemd was voor geloovigen uit de Christelijke eeuw. (Ef.
1:9, 10, 17, 18; III :4-6.) Dit bewijst ons duidelijk dat noch de profeten,
noch de engelen de beteekenis begrepen hebben van hetgeen de apostelen
uitspraken.
Petrus
zegt dat toen de profeten naarstig onderzochten, en ondervraagden naar
de beteekenis er van, God hen zeide, dat de waarheden die in hunne
profetieen opgesloten lagen, niet voor hen zelven waren, maar voor ons uit
de Christelijke eeuw. En hij vermaant de Kerk om te hopen op nog meer
genade (gunst, zegen) in deze richting, –
nog meer kennis omtrent Gods plannen. 1 Petr. 1:10-13. profeten naarstig
onderzochten, en ondervraagden naar de beteekenis er van, God hen zeide,
dat de waarheden die in hunne profetieën
opgesloten lagen, niet voor hen zelven waren, maar voor ons uit de
Christelijke eeuw. En hij vermaant de Kerk om te hopen op nog meer genade
(gunst, zegen) in deze richting, –
nog meer kennis omtrent Gods plannen. 1 Petr. 1:10-13.
Het
is duidelijk dat waar Jezus beloofde dat de Kerk in al
de waarheid ge1eid zoude worden, dit toch een geleidelijke ontplooiing
zoude zijn. Hoewel de Kerk in de dagen der apostelen vrij was van vele
dwalingen die later onder en in het Pausdom ontstonden, toch kunnen wij
niet aannemen dat de eerste Kerk zoo diep en zoo helder in Gods plan zien
kon, als het heden ten dage voor ons mogelijk is. Het
is evenzoo duidelijk dat de verschillende apostelen, verschillende graden
van inzicht in Gods plan hadden, hoewel al hunne geschriften door God
geleid en ingegeven waren, even zeker als de woorden der profeten. Om
verschil in kennis aan te duiden, hebben wij slechts te denken aan den
tijdelijk onzekeren gang van Petrus, en van al de andere apostelen behalve
Paulus, toen het evangelie naar de Heidenen begon te gaan. (Hand. X :28;
XI:1-3; Gal. II :11-14.)
De onzekerheid van Petrus stak sterk af tegen de zekerheid van Paulus, die
door de woorden der profeten, door Gods leidingen in het verledene, en
door de rechtstreeksche openbaringen aan hem zelven, bezield was. Paulus
had klaarblijkelijk overvloediger openbaringen dan eenig ander apostel.
Deze openbaringen mocht hij niet aan de Kerk bekend maken, noch zelfs ten
volle en duidelijk aan de andere apostelen. (2 Cor. XII:4; Gal. II:2.) En
toch kunnen wij in deze visioenen en openbaringen aan Paulus gegeven, een
groote waarde voor de geheele Kerk zien; want hoewel het hem niet
geoorloofd was te vertellen wat hij zag, noch omstandig uit te leggen
alles wat hij omtrent Gods plannen voor de “toekomende eeuwen" wist,
gaf toch hetgeen hij gezien had, een kracht en kleur, een diepte van
beteekenis aan zijne woorden, die wij in het licht der latere
gebeurtenissen, der profetische vervullingen, en door de leiding des
Geestes, veel meer kunnen waardeeren, dan zulks voor de eerste kerk
mogelijk was. waarde voor de geheele Kerk zien; want hoewel het hem niet
geoorloofd was te vertellen wat hij zag, noch omstandig uit te leggen
alles wat hij omtrent Gods plannen voor de “toekomende eeuwen" wist,
gaf toch hetgeen hij gezien had, een kracht en kleur, een diepte van
beteekenis aan zijne woorden, die wij in het licht der latere
gebeurtenissen, der profetische vervullingen, en door de leiding des
Geestes, veel meer kunnen waardeeren, dan zulks voor de eerste kerk
mogelijk was.
Tot
bevestiging hiervan herinneren wij aan het laatste boek des Bijbels –
de Openbaring, geschreven omtrent het jaar 96 na Christus. De inleidende
woorden zeggen ons dat het een bepaalde
openbaring is van hetgeen te voren niet begrepen was geworden. Evenmin is
dit boek ooit tot nu toe geweest alles wat zijn naam aanduidt, namentlijk,
eene ontplooiing, eene Openbaring.
In
de eerste kerk heeft niemand eenig gedeelte van dit boek verstaan. Zelfs
Johannes, die de visioenen zag, is waarschijnlijk onkundig gebleven
omtrent de beteekenis van hetgeen hij zag. Hij
was beide profeet en apostel, en hoewel hij als apostel, begreep en
onderwees wat het bestemde voedsel voor dien tijd was, als profeet
verkondigde hij dingen die in toekomende tijden "spijze" voor
het huishouden des geloofs zijn zoude.
Gedurende
de Christelijke eeuw, hebben sommigen der heiligen getracht, door het
onderzoeken van dit zinnebeeldige boek, de toekomst der Kerk te verstaan,
en ongetwijfeld hebben allen, die hetgeen er in geleerd wordt, gelezen en
ten deele begrepen hebben, een beloofden zegen er uit weggedragen. (Openb.
1:3.) Sommigen
der heiligen getracht, door het onderzoeken van dit zinnebeeldige boek, de
toekomst der Kerk te verstaan, en ongetwijfeld hebben allen, die hetgeen
er in geleerd wordt, gelezen en ten deele begrepen hebben, een beloofden
zegen er uit weggedragen. (Openb. 1:3.) Aan
dezulken bleef het boek zich openen, en was het voor Luther in de dagen
der Hervorming een belangrijke hulp om tebepalen, dat het Pausdom, waarvan
hij een nanwgezette dienaar was, werkelijk was de Antichrist, dien de
Apostel noemt, en wiens geschiedenis, naar wij nu bemerken, zulk een groot
gedeelte van die profetie in beslag neemt. Op
deze wijze doet God ons geleidelijk Zijne waarheid zien, en openbaart Hij
ons den overvloedigen rijkdom Zijner genade, en dientengevolge is er nu
veel meer licht dan er ooit in de geschiedenis der Kerk geweest is.
"En
steeds meer schoonheid zal men zien,
"En
immer voortgaand licht."