SCRIPTURE
STUDIES
VOLUME ONE -
HET
GODDELIJK PLAN DER EEUWEN.
HOOFDSTUK
16.
Slot
Gedachten.
Onze
plicht tegenover de waarheid —
Wat
het kost, hare waarde, haar gewin.
In
de
voorgaande hoofdstukken hebben wij gezien
dat zoowel het licht der natuur, als dat der openbaring, duidelijk
het feit aantoonen, dat een redelijke, wijze, almachtige, en rechtvaardige
God, de Schepper aller dingen is, en dat Hij de hoogste en de rechtmatige
Heer van allen is. Dat alle bezielde en onbezielde dingen onder Zijne
bestuur staan, en dat de Bijbel Zijn karakter en Zijn plannen openbaart,
in zooverre Hij dat aan de menschen doen wil. Daaruit hebben wij geleerd,
dat hoewel het booze nog sommigen Zijner schepselen overheerscht, het
toch beperkt is, en slechts voor een beperkten tijd bestaat, volgens Zijn
welbehagen, met het wijze doel dat Hij er mede beoogt. Wij hebben ook
gezien dat hoewel de duisternis nu de aarde bedekt, en groote donkerheid
de volken, Gods licht toch op den bestemden tijd de duisternis zal doen
verdwijnen, en de gansche aarde van Zijne heerlijkheid vol zal zijn.
Wij
hebben gezien dat Zijn groot plan, van dien aard is, dat voor zijne
uitvoering, tot dusverre vele eeuwen zijn noodig geweest, en dat nog een
tijd [406] perk noodig zal zijn om het te voleindigen; en dat gedurende
al de donkere eeuwen van het verledene, toen het scheen alsof God Zijne
schepselen bijna vergeten had, Zijn plan voor hun toekomstig heil in
stilte, doch heerlijk voorwaarts gegaan is, hoewel Hij gedurende al die
eeuwen de verborgenheden van Zijn plan wijselijk voor de menschen geheim
heeft gehouden. Wij hebben ook gezien dat de Dag of het tijdperk dat over
de wereld staat aan te breken de dag van oordeel of beproeving voor de
wereld zal zijn, en dat alle vroegere voorbereidingen gediend hebben, om
den mensch in het algemeen eene zoo gunstig mogelijke gelegenheid te geven,
om hen als alleenstaande personen voor het eeuwige leven op de proef te
stellen. De lange tijdruimte van zesduizend jaren heeft het geslacht
grootelijks vermeerderd, en hun slagen en lijden onder de overheersching
van het booze, heeft hun ervaring aangebracht, die zeer tot hun voordeel
zijn zal, als zij in het oordeel komen. En hoewel het geslacht in zijn
geheel, gedurende zes duizend jaren heeft mogen lijden, toch als enkele
personen, hebben zij hunnen loop in eenige weinige jaren volbracht.
Wij
hebben gezien dat terwijl het geslacht deze noodzakelijke tuchtiging
onderging, God, ter bestemder tijd Zijnen Zoon gezonden heeft om hen te
verlossen; en dat terwijl de menigte der menschheid den Verlosser niet
in Zijne vernedering erkende, en niet wilde gelooven dat des Heeren Gezalfde
aldus tot hunne redding komen zoude, toch van uit hen, wier harten tot den
Heere geneigd waren, en die Zijne beloften geloofden, is God bezig geweest
gedurende de eeuwen die voorbijgingen zich twee kleine scharen te
verzamelen, ten einde hen de waardigheden van Zijn Koninkrijk te geven -
de eer van te deelen in de uitvoering van het goddelijk plan. Deze twee
uitgelezene [407] scharen, zullen, naar wij zagen, de twee afdeelingen van
het Koninkrijk van God uitmaken. En van de profeten vernemen wij, dat dit
Koninkrijk spoedig op de aarde zal worden ingesteld; dat onder zijn wijs
en rechtvaardig bestuur alle geslachten der aarde zullen gezegend worden
met een allergunstigste gelegenheid om zich het eeuwige leven waardig te
maken; dat, als gevolg hunner verlossing door het dierbare bloed van
Christus, een verhevene weg der heiligheid opgeworpen zal worden; dat de
verlosten des Heeren (het geheele menschdom - Hebr. II:9) daar op
wandelen zullen; dat het een vrije openbare weg zijn zal, betrekkelijk
gemakkelijk gemaakt voor allen die waarlijk rein en heilig wenschen te
worden; en dat al de steenen des aanstoots weggenomen zullen worden, en al
de strikken, aanlokkelijkheden en afgronden opgeruimd zullen worden, en
allen die daarop ten eeuwigen leven, en ter volmaking wandelen, zullen
gezegend zijn.
Het
is duidelijk dat dit gericht op deze heerschappij niet beginnen kan,
totdat Christus, dien Jehovah aangesteld heeft om Rechter of Regeerder der
wereld te zijn, wedergekomen is -
niet weer in vernedering,
maar in kracht en groote heerlijkheid; niet om weder de wereld te
verlossen, maar om haar in rechtmatigheid te regeeren. Een gericht kan
nooit voortgang hebben, totdat de rechter op den rechterstoel gezeten is,
en de zitting een aanvang genomen heeft, hoewel er vóór
dien
tijd veel voorbereidend werk gedaan is geworden. Dan zal de Koning zitten
op den troon Zijner heerlijkheid, en vóór
Hem zullen al de volken vergaderd worden, en Hij zal hen gedurende dat
tijdperk oordeelen naar hunne werken, hen de Shriften openende, en de
aarde vervullende met de kennis des Heeren. En aan hun gedrag, bij zóóveel
gunst en hulp, zal Hij beoordeelen of zij waardig zijn, het [408] eeuwige
leven te ontvangen in de toekomende eeuwen van heerlijkheid en vreugde. -
Matth. XXV: 31; Openb. XX: 11-13.
Zoo
hebben wij dus gezien dat de tweede komst van den Messias, en de
oprichting van Zijn Koninkrijk op aarde, eene gebeurtenis is, waarop de
hoop van alle menschen gebouwd mag zijn, eene gebeurtenis, die, als zij
goed begrepen wordt, aan alle menschen vreugde en blijdschap brengen zal.
Het is de dag dat het "kleine kuddeken" des Heeren, (de
godgewijde heiligen), een oorzaak tot groote vreugde hebben zal. Het is de
blijde dag, dat de ondertrouwde maagdelijke Kerk (Gemeente) met vreugde,
de Bruid, de vrouw van het Lam wordt; als zij opkomt uit de woestijn,
leunende op den arm haars Geliefden en zijne heerlijke erfenis aanvaardt.
Het is de dag, waarop de ware Kerk, verheerlijkt met haar Hoofd,
aangedaan zal worden met goddelijke waardigheid en macht, en het groote
werk voor de wereld beginnen zal dat de volkomene wederherstelling aller
dingen ten doel heeft. En het zal een blijde dag voor de wereld zijn, als
de groote tegenstander, de Duivel gebonden is, als de banden die het
menschelijk geslacht gedurende zesduizend jaren vast gehouden hebben,
verbroken zijn, en als de kennis des Heeren de aarde vervullen zal,
gelijk de wateren den bodem der zee bedekken.
De
kennis dezer dingen, en de bewijzen dat zij nabij zijn, dicht bij de deur,
moesten, een krachtigen invloed op alle menschen hebben, doch bovenal op
de toegewijde kinderen Gods, die naar den prijs der goddelijke natuur
trachten. Aan dezen smeeken wij, om terwijl zij het hoofd opheffen en
zich verheugen, omdat zij weten dat hunne verlossing nabij is, toch alle
last, en wat hen lichtelijk omringt af te leggen en met lijdzaamheid den
loopbaan te Ioopen die hen voorgesteld is. Ziet af van [409] u zelven en
uwe onvermijdelijke zwakheden en onvolkomenheden, wetende dat al die
zwakheden ten volle gedekt zijn door de verdiensten van het rantsoen van
onzen Heere Jezus Christus, en dat uwe offeranden en zelfverloocheningen
Gode welaangenaam zijn door onzen Verlosser en Heer - alléén
om Zijnen wille. Laat ons bedenken dat de noodige kracht, die God ons
beloofd heeft, en waardoor wij "overwinnaars" worden kunnen,
ons gegeven is in Zijn Woord. Het is eene kracht die groeit uit de
kennis van Zijn Wezen, en van Zijne plannen, en van de voorwaarden,
waaronder wij aan deze plannen kunnen deelnemen. Aldus drukt Paulus het
uit, zeggende: "Genade en vrede zij u vermenigvuldigd door de kennis
van God, en van Jezus, onzen Heere, gelijk ons zijne Goddelijke kracht
alles, wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft,
door de kennis desgenen, die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en
deugd; door welke ons de groote en dierbare beloften geschonken zijn,
opdat gij door dezelve der Goddelijke natuur deelachtig zoudt worden."
- 2 Petr. I: 2-4.
Maar
om deze kennis en deze kracht, te verkrijgen, welke God aan een ieder,
die naar de hemelsche prijs dingt, geven wil, dat is het juist wat de
oprechtheid van uwe toewijdingsbelofte op de proef stelt. Gij hebt al uwen
tijd, en al uwe talenten den Heer toegewijd; nu is de vraag: Hoeveel
daarvan geeft gij? Zijt gij nog gewillig, naar het verbond uwer toewijding,
alles op te geven? - op te geven uwe eigene plannen en wegen, uwe eigenen
en andere theorieën
en inzichten te laten varen, om Gods plan, en wijze, en tijd om het werk
te doen, aan te nemen? Zijt gij bereid dit te doen ten koste van aardsche
vriendschappen en maatschappelijke banden? En
zijt gij bereid, om tijd die gij voor andere dingen besteedt, op te geven,
ten einde die [410] te gebruiken ter onderzoeking der heerlijke dingen zoo
hartverkwikkend voor allen die in waarheid toegewijd zijn, wetende dat het
u deze zelfopoffering kosten zal? Indien alles niet toegewijd is, zoo
gij het slechts half gemeend hebt, toen gij uw alles aan den Heer gaaft,
dan zult gij den tijd en de moeite, die noodzakelijk zijn tot het onderzoeken
van Zijn Woord, als naar een verborgen schat, slechts noode geven, en niet
de kracht ontvangen die zoo noodig is bij al de geloofsbeproevingen
die in het bijzonder aan den tegenwoordigen tijd, (het aanbreken van het
Millennium) boven alle tijden, verbonden zijn.
Denk
echter niet, dat als gij den noodigen tijd, en den ijver, tot dit
Bijbelonderzoek geschonken hebt, het geven daarbij afgeloopen is; dat is
het niet. De oprechtheid van uwe zelfverloochening zal ten volle beproefd
worden, en daaruit zal blijken, of gij waardig of onwaardig zijt, eene
plaats in te nemen onder dat "kleine kuddeke," de overwinnende
Gemeente, die de waardigheden des Koninkrijks ontvangen zal. Indien gij
ijverig Gods Woord nagaat, en Zijne waarheden in een goed, oprecht,
toegewijd hart aanneemt, zoo zult gij voor u zelven zulk eene liefde voor
God en Zijn plan aankweeken, dat het niet alleen uwe innige begeerte zal
zijn de goede tijding te vertellen, en het Evangelie te verkondigen,
maar het zal zóó
uw hart vervullen, dat gij over niets anders kunt denken, en dat zal u
niet alleen in den geest van de wereld en de naam Christenen
afscheiden, maar het zal u geheel en al van hen scheiden. Zij zullen u zonderling
vinden, en uw gezelschap vermijden, en gij zult veracht worden, en eenen
dwaas om Christus wil gerekend worden; want de wereld kent ons niet
evenals zij den Heer niet gekend heeft. - 2 Cor. IV:8-10; Luk. VI:22; 1
Joh. III:1; 1 Cor. III : 18.
[411]
Zijt
gij des zins en willens den Heer te volgen door kwaad gerucht, en goed
gerucht? Zijt gij bereid alles op te geven, om te kunnen volgen waarheen
Zijn Woord u leiden zal? - de wenschen van vrienden en uwe eigene
begeerten ter zijde te leggen? Het is te hopen dat velen der toegewijden,
die dit werk lezen, daar zóó
door aangespoord worden tot nieuwen ijver, en bereidheid des geestes,
wijl zij het goddelijk plan beter begrijpen, dat zij zullen kunnen zeggen:
"Door Gods genade, zal ik kennen, zal ik vervolgen om den Heere te
kennen en te dienen wat het ook kosten moge." (Hos. VI: 3.) Dat
dezulken, evenals de edele Beréërs,
toch naarstiglijk zich er toe zetten, of deze dingen, zooals zij in dit
werk zijn voorgesteld, werkelijk zoo zijn. Dat zij die trachten te
beproeven, niet aan de tegenstrijdige overleveringen en leerstellingen
der menschen, maar aan het eenige ware, en van God erkende richtsnoer en
op dien grondslag - Gods eigen Woord. Het is om zulk een onderzoek
gemakkelijker te maken, dat wij zoo vele Schriftwoorden hebben
aangehaald.
Het
zal nutteloos zijn te trachten het goddelijk plan hierin aangegeven, te
doen overeenstemmen met velen der vastgestelde, en als Schriftuurlijk
beschouwde meeningen, die tot nu toe aangenomen werden, doch nooit bewezen
zijn geworden de waren te zijn. Men zal bemerkt hebben, dat het
goddelijke plan een op zich zelf staand, volkomen over eenstemmend geheel
is, als men al de deelen er van bij elkander legt, en dat het in volkomene
harmonie is, met het karakter hetwelk de Schriften aan den grooten
Schepper of ontwerper van dit plan, toeschrijven. Het is een wonderbare
ontvouwing van wijsheid, rechtvaardigheid, liefde en macht. Het
draagt in zich het bewijs van bovenmenschelijk ontwerp, en gaat
verre boven de macht van het menschelijke uitvindingsvermogen, en bijna
boven [412] de kracht van het menschelijke denkvermogen.
Zonder
twijfel zullen omtrent vele punten, vragen opkomen, die naar een
oplossing vragen volgens
het hier aangegevene plan. Zorgvuldig, nadenkend Bijbelonderzoek zal
velen dier vragen onmiddelijk bevredigend beantwoorden; en aan iedereen
kunnen wij met volle vrijmoedigheid zeggen: Geen enkele vraag die bij u op
kan komen, behoeft zonder een bevredigend antwoord te blijven, dat in
volle harmonie is met de hierin beschrevene inzichten.
Verdere
deelen zullen de verschillende onderdeelen van dit plan uitwerken, en
bij elken stap de ongeëvenaarde
harmonie onthullen, waar alléén
de waarheid op roemen kan. En het zij gezegd, dat geen enkel theologisch
stelsel er zelfs aanspraak op maakt, of ooit getracht heeft, in zich zelf
alle uitspraken van den Bijbel in overeenstemming te brengen; en toch
maken wij bij onze uitlegging van Gods plan, op niets minder dan dit
aanspraak. Deze overeenstemming niet alleen met den Bijbel, maar ook met
het Goddelijke Wezen, en met het geheiligd gezond menschenverstand, moet
de aandacht van den nauwgezetten lezer reeds getrokken hebben en hem
vervuld hebben met ontzag zoowel als met hoop en vertrouwen. Het is
inderdaad wonderbaar, doch juist wat wij van de Waarheid, en van Gods
onmetelijk wijs en goedertieren plan te wachten zijn.
En
terwijl de Bijbel zich aldus van uit ons standpunt opent, en wondervolle
dingen onthult (Ps. CXIX: 18), zoo heeft het uitstralende licht der
verschillende stelsels en overleveringen der menschen een
tegenovergestelden invloed op de menschen in den tegenwoordigen tijd.
Zelfs zij, die deze stelsels en overleveringen tot nu toe aanbaden,
beginnen die verdraaid en onvolkomen te vinden, van daar dat veel er van
ter zijde gelegd wordt, en hoe [413] wel nog wel onderschreven, toch uit
louter schaamte niet op den voorgrond gebracht. En deze schande die
zich aan zulke menschelijke geloofsbekentenissen en overleveringen
vasthecht, wordt ook op den Bijbel overgedragen, die naar men meent deze
misvormingen der gedachten ondersteunt -als zijnde van goddelijken
oorsprong. Van daar de vrijheid waarmede de zoogenaamde vooruitstrevende
denkers, de verschillende deelen van den Bijbel die niet met hunne
inzichten overeenkomen, beginnnen te loochenen. Hoe treffend is dus de
wijsheid en voorzienigheid Gods, die juist op dezen zelfden tijd, dit
waarlijk heerlijk en harmonisch plan voor Zijne kinderen ontvouwt, -
een plan hetwelk niemand
verwerpt, maar elk deel en bijzonderheid uit Zijn Woord, met elkander in
overeenstemming brengt. De Waarheid wordt, als de bestemde tijd er voor,
dáár
is, voedsel voor de huishouding des geloofs. (Matth. XXIV: 45.) Die met de
waarheid in aanraking komt, en er het wezen van beseft, neemt daarmede
een verantwoordelijkheid op zich. Het moet óf
aangenomen en er naar gehandeld, óf
verworpen en veracht worden. Het te verwerpen neemt onze
verantwoordelijkheid niet weg. Indien wij de waarheid voor onszelven
aannemen, dan hebben wij daar tegenover eene verantwoordelijkheid, want
het is voor de geheele huishouding des geloofs, en iedereen die haar
ontvangt, wordt haar schuldenaar, en indien een trouwe rentmeester,
deelt hij daarvan mede aan
de andere leden van Gods huis.
Laat
uw licht schijnen! Indien het wederom duisternis wordt, hoe groot zal die
duisternis zijn. Heft het licht hoog op! Heft op eene banier voor de
volkeren!