Studies in the Scriptures

Tabernacle Shadows

 The PhotoDrama of Creation

 

 

SCRIPTURE STUDIES

VOLUME ONE - HET GODDELIJK  PLAN DER EEUWEN.

 

 HOOFDSTUK 8.

De Dag Des Oordeels.

Algemeen overzicht van den Dag des OordeelsIs het Schriftuurlijk?De uitdrukkingen Oordeel en Dag omschrevenVerscheidene oordeelsdagen in de Schriften aangehaaldDe eerste Oordeelsdag en zijne gevolgenEen andere bepaaldDe RechterHet karakter van het komend OordeelGelijkenis en verschil tusschen het eerste en het tweede oordeelDe tegenwoordige verantwoordelijkheid der wereldTwee tusschenliggende oordeelen en hunne oogmerkenZeer verschillende opvattingen van het komend OordeelHoe de Profeten en de Apostelen het bezagen

GOD heeft eenen dag gesteld, op welken Hij den aardboden rechtvaardiglijk oordeelen zal, door eenen man, dien Hij daartoe werordend heeft" "Jezus Christus de rech tvaardige." "Want ook de Vader oordeelt niemand, maar heeft al het oordeel den Zoon gegeven." Hand. XVII: 13; 1 Joh. II: 1; Joh. V: 22.

Er heerscht een zeer vage en onbestemde meening in betrekking tot den dag des oordeels. Gewoonlijk denkt men dat Christus op de aarde komen zal, gezeten op een grooten witten troon, en dat Hij heiligen en zondaars vóór zich scharen zal om geoordeeld te worden, te midden van groote schokken in de natuuraardbevingen, geopende graven, gespleten rotsen, en vallende bergen; dat [158] de bevende zondaars uit de diepten van eeuwig wee gehaald zullen worden, opdat hunne zonden nog weder eens nagegaan zullen worden, en zij daarna weder terug zullen keeren tot eeuwige meedoogenlooze verdoemenis, en dat de heiligen van uit den hemel zullen komen om getuigen te zijn van de ellende en de wanhoop der veroordeelden, het besluit aangaande henzelven nog eens te hooren, en daarna weder te keeren. Volgens de heerschende meening, ontvangen allen hun vonnis of hunne belooning bij den dood; en dit wordt dan om het te onderscheiden, gewoonlijk het algemeen oordeel genoemd, hoewel het eigenlijk niet anders is dan eene herhaling van dat eerste oordeel, en geenerlei nut heeft, daar het heet dat een eindbeslissing die onveranderlijk is, bij den dood genomen is.

De geheele tijd die, naar men zich voorstelt, gebruikt zal worden voor het reuzenwerk, van al die bilIioenen te oordeelen, is een dag van vier en twintig uren. Zoo werd er eens in den Tabernakel te Brooklyn, een redevoering gehouden, waarin dit onderwerp naar deze meening uitgelegd werd. Men gaf er een omstandige beschrijving van het werk in den Dag des Oordeels, en stelde het voor als geheel volbracht binnen de grenzen van eénen letterlijken dag.

Dit is een zeer ruwe opvatting, en in het geheel niet in overeenstemming met het ingegeven Woord. Het is genomen uit een te letterlijke uitlegging van de gelijkenis onzes Heeren van de Schapen en de Bokken. (Matth. XXV: 31-46). Het toont aan hoe bespottelijk het is aan figuurlijke taal een letterlijke uitlegging op te dringen.  Een gelijkenis is nooit een nauwkeurige verklaring, maar de aanwijzing van een waarheid, door iets dat in vele opzichten er op lijkt. Ware deze gelijkenis een letterlijke beschrijving van de wijze waarop het Oordeel gehouden zal worden, dan zoude er van letterlijke [159] schapen en bokken sprake zijn, juist als er staat, en geen sprake van de menschheid. Laat ons nu "eene meer schrifttuurlijke en redelijke opvatting gaan beschouwen, van den grooten Dag des Oordeels welke God bepaald heeft, van het werk en de gevolgen van dien Dag, met welke schriftuurlijke en redelijke gevolgtrekkingen alle gelijkenissen en figuren zouden moeten overeenstemmen, en dit ook doen.

De uitdrukking oordeel beteekent meer dan eenvoudig het uitspreken van een vonnis. Het sluit de gedachte van een verhoor in, en een besluit gegrond op dat verhoor. En dit is niet alleen waar van het Hollandsche woord oordeel, maar ook van het Grieksche, hetwelk er door vertaald wordt.

De uitdrukking dag, in de Schriften zoowel als in gewoon gebruik, hoewel meestal gebruikt om een tijdperk van vier en twintig uren voor te stellen, beteekend in werkelijkheid het een of ander bepaald of bijzonder tijdvak. Zoo spreken wij bijvoorbeeld van Noach's dag, Luther's dag, Washington's dag, en zoo wordt in den Bijbel de geheele scheppingstijd een dag genoemd, als wij lezen: "ten dage als de Heere God de aarde en den hemel maakte" (Gen. II:4). Dan lezen wij ook van "ten dage van de verzoeking in de woestijn" (veertig jaren) Hebr. III:89; de "dag der zaligheid" (2 Cor. VI : 2), ook van den "dag der wrake" en den "dag der benauwheid" uitdrukkingen gebezigd ten aanzien van een tijdperk van veertig jaren, aan het einde van het Joodsche tijdperk, en van een dergelijk tijdperk van benauwdheid aan het einde van de Evangelische eeuw.

En ook lezen wij van den "dag van Christus," van "den dag des oordeels," en van "zijnen dag" uitdrukkingen slaande op de Duizendjarige eeuw, waarin de Messias de wereld zal regeeren, heerschen en oordeelen in gerechtigheid, in verhoor nemende, zoowel als vonnis uitsprekende. [160] En van dat tijdperk staat er geschreven: Hij zal den aardboden rechtvaardiglijk oordeelen, en te zijnen tijd vertoonen de zalig en alleen machtige Heer, de Koning der koningen, en de Heer der heeren. (Hand. XVII: 31; 1 Tim. VI: 15.) Wij kunnen maar niet begrijpen waarom men in dezen dag des oordeels een tijdperk van slechts twaalf of vierentwintig uren zouden zien, terwijl men elders een ruimere beteekenis van het woord erkent. Wij kunnen hierbij alleen veronderstellen, dat zij onder den invloed van overleveringen zijn, zonder behoorlijk bewijs of onderzoek.

Indien men zorgvuldiglijk een volledige concordantie raadpleegt, in betrekking tot den Dag des Oordeels, en opmerkt welk soort van werk, en hoe veel er gedaan zal moeten worden in dat tijdperk, zal men spoedig inzien hoe bespottelijk het is aan een dag van vier en twintig uren te denken, en hoe noodzakelijk het tevens is om aan de uitdrukking “dag” een ruimere beteekenis te geven.

Wanneer de Schriften spreken van een grooten gerichtsdag in de toekomst, en aantoonen dat de groote menigten der volken hun volledig gericht, en hun eindvonnis in dien dag ontvangen zullen, leeren zij ook dat er andere oordeelsdagen geweest zijn, gedurende welke zekere uitverkorene klassen gericht werden. Het eerste groote oordeel, (gericht en vonnis) was in het begin, in Eden, toen het geheele menschelijke geslacht, vertegenwoordigd in zijn hoofd, Adam, voor God in het gericht stond. Het gevolg van dat gericht was het vonnis schuldig, ongehoorzaam, het leven onwaardig; en de straf die toegepast werd was de dood "stervende zult gij sterven" (Gen. II:17, kantteekening). En zoo "sterven allen in Adam." Die gerichtstijd in Eden was de eerste oordeelsdag van de wereld, en de beslissing van den Rechter (Jehovah) is sedert altijd bekrachtigd geworden. [161]

"De toorn Gods wordt geopenbaard uit den hemel jegens alle ongerechtigheid." Dat is in iedere begrafenisstoet zichtbaar. Ieder graf is er een bewijs van. Het wordt gevoeld in elke smart en pijn die wij ondervinden, allen deze zijn gevolgen van het eerste gericht en van het vonnis, het rechtvaardige vonnis Gods, dat wij onwaardig zijn te leven, en de zegeningen te ontvangen die bereid zijn voor de gehoorzamen en naar Gods beeld zijnden mensch. Maar de menschheid is van het vonnis van dat eerste gericht vrijgekocht door de ééne offerande voor allen, hetwelk de groote Verlosser bracht. Allen zijn vrijgekocht van het graf en van het vonnis des doods vernietiging hetwelk met het oog op deze verlossing niet meer beschouwd moet worden te zijn de dood in den vollen eeuwigen zin van het woord, maar veelmeer een tijdelijke slaap; want, op den morgen van den Duizendjarigen dag zullen allen door den Gever des Levens, die hen verloste, gewekt worden. Alleen de Gemeente der geloovigen in Christus, is reeds eenigzins ontheven, of "ontkomen" van dit oorspronkelijk vonnis en van deze straf; en hun ontkoming is nog niet werkelijk, maar slechts toegerekend door het geloof. "Wij zijn nog slechts in hope zalig." Onze werkelijke ontheffing van deze doodstraf (ontvangen in Adam, en waarvan verlost door inlijving met Christus) zal niet ten volle beseft worden vóór den opstandingsmorgen, als wanneer wij bevredigd zullen zijn met op te waken in het beeld van onzen Verlosser.

Maar juist het feit, dat wij, die tot de kennis van Gods genadeplan in Christus gekomen zijn, "het verderf dat (nog) in de wereld is, ontvloden zijn," bewijst het tegenovergestelde van dat de anderen in de toekomst geen uitzicht op ontkoming zouden hebben; want wij zijn van Gods schepselen de eerstelingen voor Hem. Onze ontkoming van den dood in Adam, tot het leven in [162] Christus, is slechts een voorsmaak van de bevrijding van de dienstbaarheid der verderfenis (de dood) tot de vrijheid des levens, eigen aan allen die God als Zijne zonen zal erkennen. Allen die willen, kunnen uit den dood in het leven worden verlost, ongeacht de verscheidenheid der naturen welke God voor Zijne zonen op verschillende vlakten van bestaan bereid heeft. De Evangelische eeuw is de gerichtsdag ten leven of ten doode, voor diegenen dit tot de goddelijke natuur geroepen zijn.

Maar God heeft een dag gesteld, waarin Hij de wereld oordeelen zal. Hoe kan dat? Is God dan van plan veranderd? Heeft Hij bij Zichzelven overlegd, dat Zijne beslissing in het gericht van den eersten mensch, en het algemeen vonnis onrechtvaardig waren, al te streng, dat Hij nu besluit de wereld persoonlijk, één voor één te richten. Neen; ware dit het geval, dan zouden wij geen beteren waarborg hebben voor een rechtvaardige beslissing in het toekomende oordeel, dan in het verledene. Het is ook niet dat God Zijne beslissing in het eerste oordeel onrechtvaardig vindt, maar Hij heeft een verlossing, een vrijkooping, bezorgd van de straf van dat eerste oordeel, om een andere oordeel (proef) aan het gansche geslacht te kunnen geven onder gunstiger omstandigheden wanneer allen, ondervinding van de zonde en hare gevolgen zullen gehad hebben. God is geen jota van Zijn oorspronkelijk plan afgeweken, hetwelk Hij maakte eer de wereld was. Hij zegt ons duidelijk dat Hij niet verandert, en de schuldigen geenszins verontschuldigen zal.

Hij zal de volle boete die Hij rechtvaardiglijk oplegde, opeischen. En die volle boete is betaald geworden door den Verlosser of plaatsvervanger welken God zelf aanwees Jezus Christus, die "door de genade (gunst) Gods voor allen den dood smaakte." Onze Heer, die [163] Adam en zijn geslacht, met zijn eigen leven kocht, kan nu wettiglijk, rechtvaardiglijk, aan allen een nieuw leven aanbieden. En dit aanbod voor allen wordt het Nieuwe Verbond genoemd, verzegeld, bekrachtigd en van kracht gemaakt door zijnen dood. Rom. XIV:9; Joh. V:22; Hebr. X: 16,29; XVI: 20, 21.

Ons wordt verder gezegd, dat wanneer God dit tweede oordeel aan de wereld geven zal, het onder Christus als rechter zijn zal, wien Jehovah aldus vereeren zal, om Zijne gehoorzaamheid tot den dood, voor onze verlossing. God heeft Hem uitermate verhoogd, tot op de goddelijke natuur, opdat Hij een Vorst en Zaligmaker zijn zoude (Hand. V: 31), opdat Hij allen die Hij met zijn eigen dierbaar bloed gekocht heeft, van den dood kunne wederhalen, en een nieuwen proeftijd geve. God heeft al het oordeel den Zoon gegeven, met alle macht in hemel en op aarde.Het is dus, de verheerlijkte, verhoogde Christus, die alzoo de wereld heeft liefgehad, gevende Zijn leven tot lossingsprijs, die de Rechter der wereld bij het haar beloofd tweede oordeel zijn zal. En het is Jehovah zelf, die Hem voor dat doel, tot dat ambt heeft aangesteld. Aangezien dit de duidelijke verklaringen van de Schriften zijn, valt er niets te vreezen, maar er is in tegendeel voor allen, veel reden om zich te verheugen in dien tweeden Oordeelsdag.

Het karakter van den Rechter is genoegzame waarborg, dat het oordeel rechtvaardig en goedertieren zijn zal, met inachtneming van de zwakheden van allen, totdat zij tot de oorspronkelijk volmaaktheid, in Eden verloren, teruggebracht zullen geworden zijn. Een rechter (richter) in oude tijden was immers die gerechtigheid uitoefende, en de verdrukten verloste. Merk bijvoorbeeld op, hoe onder de verdrukking hunner vijanden, om hunne ongehoorzaamheid jegens God, Israël herhaaldelijk verlost [164] werd en gezegend door het verwekken van richters. Zoo lezen wij: dat "toen de kinderen Israëls tot den Heere riepen, Jehovah eenen verlosser verwekte.... Othniël. (Richt. III: 9-11.) En de geest des Heeren was over hem, en hij richtte Israël, en toog uit ten strijde, en zijne hand werd sterk, en toen was het land veertig jaren stil."

Alzoo, hoewel de wereld lang onder de macht en de verdrukking van de tegenpartij, Satan, geweest is, zal Hij, die de zonden van allen door zijn eigen dierbaar bloed te niet gedaan heeft, zijn hooge macht binnen kort in handen nemen, en regeeren. Hij zal hen, die Hij zoo liefhad, dat Hij hen vrijkocht, verlossen en richten. Hierin stemmen alle profetische verklaringen overeen. Er staat geschreven: "Hij zal de wereld richten in gerechtigheid, en de volken in alle rechtmatigheid." Ps. XCIX: 9.

Dit komende oordeel zal op precies de zelfde beginselen rusten als het eerste. De zelfde gehoorzaamheidswet zal gegeven worden, met de zelfde belooning ten leven, en de zelfde straf des doods. En gelijk het eerste oordeel, een begin had, en een voortgang, en eindigde met een vonnis, alzoo zal ook het tweede zijn; en de uitspraak zal zijn, leven aan de rechtvaardigen, en de dood voor de onrechtvaardigen. Het eerste oordeel (beproeving) zal gunstiger zijn dan het eerste, om de ondervinding die opgedaan werd gedurende den eersten beproevingstijd. Het tweede oordeel (beproevingstijd) zal daarin verschillen van het eerste, dat in ieder mensch de proef voor zich zelven zal doorstaan, en niet voor een ander. Niemand zal dan om Adams zonde of om geërfde zwakheden sterven. Het zal niet meer gezegd worden: "De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en der kinderen tanden zijn stomp geworden; maar een ieder mensch, die de onrijpe druiven eet, zijne tanden zullen stomp worden." "De ziel die zondigt, die zal sterven." (Ez. [165] XVIII: 4; Jer. XXXI: 29, 30.)

En alsdan zal het waar zijn van de wereld, gelijk het nu is van de Gemeente, dat een mensch niet geoordeeld zal worden naar hetgeen hij niet heeft, maar naar hetgeen hij heeft. (2 Cor. VIII:12.) Onder de regeering van Christus zal het menschdom langzamerhand opgevoed, gevormd, en onderwezen worden totdat volmaaktheid bereikt wordt. En de volmaaktheid bereikt zijnde, zal God volmaakte overeenstemming eischen met zich zelven, en een iegelijk die dan in volmaakte gehoorzaamheid te kort komt, zal afgesneden worden als onwaardig om te leven. De zonde, die door Adam den dood aan het menschdom bracht, was één eenvoudige ongehoorzame daad, maar door die daad viel deze van zijne volmaaktheid. God had het recht, volmaakte gehoorzaamheid van hem te vragen, wijl hij volmaakt geschapen was; en Hij zal het zelfde van alle menschen vragen als het groote werk der wederherstelling volbracht is. Aan niemand, die maar in het minst aan volmaaktheid te kort komt, zal dan eeuwig leven gegund worden. In volmaaktheid te kort te komen, zal dan willens en wetens zondigen zijn, daar het volle licht, en volkomene bekwaamheid den mensch ten dienste staan.

Een iegelijk die met vol licht en bekwaamheid, willens zondigt, zal in den tweeden dood omkomen. En indien er iemand is, die gedurende dien beproevingstijd, onder den vollen stroom van licht, de aangebodene gunsten veracht, en geen vooruitgang maakt naar volmaaktheid honderd jaren lang, hij zal gerekend worden onwaardig om te leven, en zal "afgesneden" worden, hoewel hij, honderd jaar oud zijnde nog een jongeling zoude zijn. Alzoo is er geschreven van dien dag: "een jongeling zal sterven honderd jaren oud zijnde, maar een zondaar, honderd jaren oud zijnde, zal vervloekt worden." [166] (Jes. LXV: 20.) Zoo zullen allen, minstens honderd jaren van beproeving hebben, en indien zij niet zoo hardnekkig zijn, dat zij weigeren vorderingen te maken, dan zal hun beproevingstijd voortgaan gedurende den geheelen tijd van Christus regeering, en het hoogte punt zal pas aan het einde bereikt worden.

Het slot van het toekomend oordeel der wereld wordt duidelijk aangewezen in de gelijkenis van de schapen en de bokken. (Matth. XXV:31-46), in Openb. XX:15; XXI:8, en in 1 Cor. XV:25. Deze en andere Schriftwoorden, toonen dat aan het einde de twee klassen volkomen gescheiden zullen zijn de gehoorzamen en de ongehoorzamen; genen in harmonie met de letter en den geest van Gods wet, dezen niet in harmonie daarmede. De eenen gaan in ten eeuwigen leven, de anderen worden ter dood, ter vernietiging ("tweede dood") gezonden; hetzelfde vonnis dus als bij het eerste oordee1, waar zij gerekend werden door Christus uit verlost te zijn, die het recht verkreeg hen te verlossen, door hun verlossingsprijs te betalen door Zijnen dood. Dit zal hun tweede dood zijn. Geen rantsoen zal voor hun gegeven worden, er zal geen verlossing of opstanding voor hen zijn, want hun zonde was een vrijwillige persoonlijke daad, in het volle licht, onder de gunstigste omstandigheden, met een allergunstigste persoonlijke beproeving.

Wij willen er niet van verdacht worden, als zouden wij de tegenwoordige verantwoordelijkheid der wereld niet erkennen, welke elk mensch heeft naar de mate van het licht dat hij geniet, zij het vee1 of weinig, zij het het licht der natuur of dat der openbaring."De oogen des Heeren zijn in alle plaatsen, beschouwende de kwaden, en de goeden," en,"want God zal ieder werk in het gericht brengen, met al wat verborgen is, hetzij goed, of hetzij kwaad." (Spr. XV:3; Pred. XII:14.) De goede [167] en de kwade daden van den tegenwoordigen tijd zullen een rechtvaardige belooning ontvangen, hetzij nu, of hiernamaals. "Van sommige menschen zijn de zonden te voren openbaar, en gaan voor tot hunne veroordeeling, en in sommigen ook volgen zij na." (1 Tim. V:24.)

Alleen het begunstigde "kleine kuddeke" des Heeren heeft alsnog licht genoeg om de laatste beslissende straf te ontvangen, de tweede dood. Wij raken het onderwerp van de tegenwoordige verantwoordelijkheid der wereld, hier slechts even aan, zullende de bijzonderheden daarvan later beschouwen. Een tijdperk van ongeveer zesduizend jaren ligt er tusschen den eersten en den tweeden oordeelsdag, en gedurende dit lange tijdperk is God bezig geweest, twee bepaalde klassen van uit de menschen te kiezen, die bijzonder oefenende, opvoedende, en leidende, om zijne geëerde werktuigen te zijn gedurende den dag van het oordeel der wereld.

Deze twee klassen of afdeelingen worden door Paulus aangeduid (Hebr. III: 5, 6) als het huis der zonen, en het huis der dienaars; eerstgenoemde bestaande uit de overwinnaars die beproefd, en getrouw bevonden werden gedurende de Christelijke bedeeling; en laatstgenoemde bestaande uit de getrouwe overwinnaars, die vóór de Christelijke bedeeling leefden. De twee tijdperken, gedurende welke deze twee onderscheiden scharen geroepen werden, beproefd, en uitverkoren, waren twee onderscheidene oordeelsdagen; zij waren niet voor de wereld maar voor deze twee bepaalde afdeelingen. Zij die met goed gevolg door het gericht van een dezer bepaalde klassen gingen, zullen niet in het oordeel met de wereld komen, maar zullen hunne belooning aanvaarden als de wereld in het oordeel komt. Zij zullen door God gebruikt worden om de wereld te zegenen het geven van onderwijs en de leiding die de menschen noodig hebben bij hunne [168] beproeving en oordeel. "Weet gij niet dat de heili­gen de wereld oordeelen zullen ?" l Cor. V: 2.

Deze, vooraf geoordeelde klassen, waren, evenals het overige menschdom, eenmaal onder het vonnis van Adam, maar werden door het geloof deelhebbers in de weldaden door den dood van Christus aangebracht. Zijnde eerst gerechtvaardigd door het geloof in het rantsoen, en hebbende toen de voorwaarden vervuld die aan hunne onderscheidene roepingen verbonden waren, worden zij waardig gerekend, tot ambten van eer en macht te worden verheven.

Het oordeel over deze beide klassen is veel strenger geweest dan wat over de wereld komen zal, in haren oordeelsdag; want zij hadden Satan te weerstaan, die al de vorst dezer wereld is, met al zijne lagen en listen, terwijl in den oordeelsdag der wereld, Christus regeeren zal, en Satan gebonden zal zijn, opdat hij de volken niet meer verleide. (Openb. XX:33). Deze hebben vervolging geleden om der gerechtigheid wille, terwijl dan, de menschen om de gerechtigheid beloond zullen worden, en alleen om ongerechtigheid gestraft. Deze hebben hinderpalen en verleidingen op hunnen weg gehad, die weggenomen zullen zijn, als de wereld in het gericht komt. Maar ook, waar de gerichten dezer twee bijzondere scharen veel strenger geweest zijn dan het oordeel der wereld, de belooningen zullen ook evenredig grooter zijn.

Onder de drogredenen van den grooten verleider, Satan, zijn beide de wereld en de nominale kerk beroofd geworden van de zalige verzekering van een toekomenden tijd van rechtvaardig oordeel. Zij weten dat de Bijbe1 een toekomenden oordeelsdag verkondigt, maar zij zien hem met angst en vreeze tegemoet; en om deze vrees, is er voor hen geen tijding meer onwelkom dan dat de dag des Heeren aanstaande is. Zij houden hem verre, en willen er [169] niet eens over hooren spreken. Zij hebben geen denkbeeld van de zegeningen die bereid zijn voor de wereld, onder de glorierijke regeering van Hem, dien God heeft aangewezen om de wereld te regeeren in gerechtigheid. Onder de grootsten der verblindende invloeden die Satan bedacht heeft, om de menschen onwetend te houden aangaande de waarheid omtrent den oordeelsdag, zijn de dwalingen die in de leerstellingen en gezangboeken der verschillende godsdienstige sekten ingeslopen zijn. Velen zijn die dwalingen, als van het hoogste belang voor het Woord van God, gaan achten. Hoe­ anders beschouwden de profeten en de apostelen dien dag des gerichts! Let eens op de juichende profetische ontboezeming van David (1 Kron. XVI: 31-34.) Hij zegt:

"Dat de hemelen zich verblijden! En de aarde verheuge zich!En dat men onder de Heidenen zegge: de Heere regeert! Dat de zee bruische met hare volheid. Dat het veld huppele van vreugde, met al wat daarin is. Dan zullen de boom en des wouds juichen, V oor het aangezicht van Jehovah, Omdat Hij komt De aarde te richtenLooft den Heere, want Hij is goed, Looft den Heere, want Hij is goed Looft den Heere, want Hij is goed!"

Naar dien zelfden dag verwijst ook de Apostel, ons verzekerende dat het een heerlijke en gewenschte dag zal zijn, en dat daarnaar het gansche schepsel zucht, en te samen als in barensnood is wachtende totdat de groote Rechter de wereld zal verlossen en zegenen, en ook de Gemeente zal verhoogen en verheerlijken. Gij zit in heerlijkheid aan 's Vaders rechterhand, Totdat G' aIs Rechter eens, de Iaatste vierschaar spant: Laat ons in geenen nood Uw bijstand ooit ontberen, Gij kocht ons met Uw bloed, blijf Heiland ons regeeren, Blijf ons, uw erfenis, door uwe macht bewaren, Wil, met uw heiligen ons voor uwen troon vergaren.

Gij zit in heerlijkheid aan 's 
Vaders rechterhand,

Totdat G' aIs Rechter eens, 
De Iaatste vierschaar spant:

Laat ons in geenen nood 
Uw bijstand ooit ontberen, 

Gij kocht ons met Uw bloed, 
Blijf Heiland ons regeeren,

Blijf ons, uw erfenis, 
Door uwe macht bewaren,

Wil, met uw heiligen ons voor 
Uwen troon vergaren.

 Return to Dutch Volume One - Table of Contents

Return to Dutch Home Page

Illustrated 1st Volume
in 31 Languages
 Home Page Contact Information