Hoofdstuk
III
De
Wijding van het Priesterdom
Leviticus 8:14-33 |
|
De wijding van het Priesterdom was een zinnebeeld van de wijding van
de menselijke natuur van de Heer Jezus en zijn Lichaam, de Gemeente,
aan de wil van Jehovah, – de gehoorzaamheid van Jezus tot de dood en
de gehoorzaamheid van de leden van zijn Lichaam, die met Hem lijden
tot aan de dood omwille van de gerechtigheid.
Het hele Lichaam, voorgesteld door Aärons zonen (zoals het Hoofd
persoonlijk door Aäron zelf werd voorgesteld), wordt door de
tegenbeeldige offeranden, gebracht gedurende de Evangelische eeuw,
gewijd tot het toekomstige werk om als koningen en priesters
de mensheid te herstellen, te regeren en te zegenen.
|
Deze wijding betekent het opgeven van hun alles om de wil van
God in zijn dienst te doen. Maar het uiterste van de offeraars wordt
de gelegenheid van Jehovah; want wanneer deze priesters alles wat
zij bezitten, wat zij zijn, alles waarnaar zij hopen als menselijke
wezens, hebben gewijd en overgegeven tot vernietiging, waardoor zij
mede-offeraars met Jezus hun Heiland worden, dan verwekt
Jehovah hen bij het aannemen van hun offers tot een nieuwe natuur:
de geestelijke natuur. |
En dit niet alleen, maar als beloning voor hun trouw belooft Hij hun
de hoogste trap van geestelijk bestaan, de goddelijke natuur, te
geven en onmiddellijk worden zij erkend als geestelijke zonen van
God (Gal. 4:4-7; 2Petr. 1:4).
“Wees getrouw tot de dood”
Ook wordt in deze schaduwen aangetoond, dat sommigen die zich tot
offerande gewijd hebben en zich dus scharen bij het Koninklijk
Priesterdom niet zullen komen tot de toekomstige koninklijke dienst,
zoals nadrukkelijk in het Nieuwe Testament wordt verklaard. Een
klasse “zal behouden worden als door vuur heen,” en “dezen zijn het
die uit de grote verdrukking komen” (vgl. 1Kor. 3:10-15; Openb.
7:14). Zij krijgen de prijs, waarnaar zij bij hun wijding begonnen
te lopen niet, omdat zij niet voldoende waardering aan de dag leggen
voor het voorrecht om als priesters te offeren en niet ijverig
genoeg zijn om met Hem (de Hogepriester) te lijden. Later, bij het
bespreken van de offeranden van de Verzoendag, zullen wij dezen aan
een nader onderzoek onderwerpen.
Een andere klasse van hen, die zich wijden als priesters en die de
koninklijke zegeningen aan deze priesters toegezegd, niet
zullen verkrijgen, zal in de tweede dood vernietigd worden. Dit
wordt ons duidelijk onder ogen gebracht in het Nieuwe Testament
(Hebr. 6:4-6; 10:28-31; 1Joh. 5:16) en ook afgebeeld in deze beelden
of schaduwen van de tabernakeldienst.
In het begin stelden de vier zonen van Aäron het onderpriesterdom
voor. Twee zonen werden gedood wat overeenkomt met die twee boven
beschreven klassen; beide falen met betrekking tot het koninklijk
priesterdom. De ene ondergaat de Tweede Dood, de ander wordt gered
slechts “als door vuur” - verdrukking, reiniging. Evenals Aäron en
de twee overgebleven zonen een verbod kregen te treuren over hun
broeders, die zo gestorven waren, zo mogen alle getrouwe priesters,
die de gerechtigheid van Gods beslissingen inzien, zich slechts
neerbuigen in diepe ootmoed en zeggen: “Rechtvaardig en waarachtig
zijn uw wegen, Koning van de heiligen.” Voorwaar, het geeft de
getrouwen een zegen en spoort hen aan tot grotere ijver. Zij zeggen,
“Laten wij er dan berucht voor zijn dat iemand van u ooit schijnt
achter te blijven, terwijl de belofte om in Zijn rust binnen te gaan
nog van kracht is” (Lev. 10:1-7; Openb. 15:3; Hebr. 4:1).
“Heilig uzelf” en “Ik zal u heiligen”
Water Baptism
Symbolizing Consecration
|
De uitnodiging aan de gerechtvaardigde gelovige om zich te wijden,
te heiligen of zich af te zonderen voor de goddelijke dienst is een
uitnodiging om aardse belangen en rechten op te offeren. God
belooft, dat Hij zulke offers als heilig en aangenaam zal beschouwen
door de verdienste van onze Heiland en Hij ons op zijn beurt als
nieuwe schepselen zal aanvaarden en ons door de Heilige Geest van de
waarheid zal verwekken tot de nieuwe natuur. Zo heiligt of
zet God apart degenen, die beschouwd worden als heilige nieuwe
schepselen.
|
De zinnebeeldige wijdingsdienst aan de zinnebeeldige priesters verricht,
geeft de twee delen van de wijding weer: ons deel, de overgave van de
menselijke natuur en haar rechten en Gods deel, het aanvaarden van ons
offer en het apart zetten van ons en de erkenning van ons als nieuwe
schepselen. De nieuwe geestelijke natuur werd weergegeven door
Aäron en zijn zonen; de geofferde aardse natuur werd voorgesteld door de
var (jonge stier) en de rammen op het altaar geofferd (Lev. 8:14-33).
|
De var (stier) van het zondoffer werd gebracht en Aäron en
zijn zonen legden hun handen op het hoofd van de var, waardoor zij
te kennen gaven: dit offer stelt ons voor. Vanaf dat ogenblik was
alles wat met de var geschiedde een beeld van hetgeen Jezus en zijn
lichaam, de Gemeente, als menselijke wezens te beurt zou vallen.
|
De var werd overgeleverd aan de Wet (weergegeven door Mozes) om aan haar
eisen tegen Israël, het beeld van de mensheid in het algemeen, te
voldoen. Om aan die eisen van de Wet te voldoen moest hij geslacht
worden en Mozes slachtte hem. Vervolgens deed hij het bloed aan de
horens van het altaar. De “vinger” van de “Wet” gaf
daardoor te kennen dat het altaar van aardse offers voor God aanneembaar
was vanwege het vergoten bloed (het gegeven leven) en dat allen, die de
kracht van het altaar (horens zijn symbolen van kracht) erkennen,
eerst het bloed, dat dit heiligt, moet erkennen.
|
“Het bloed uitgegoten aan de basis van het altaar geeft te kennen,
dat door het bloed van het offer (het gegeven leven) zelfs de aarde
teruggekocht was van de vloek. “Tot verlossing van het gekocht
bezit.” – Ef.1:14; Eng.Vert.”
|
En Mozes nam de var, zijn huid, vlees, enz. en verbrandde dit alles met
vuur buiten de legerplaats (Lev. 8:17). Zo werd de mensheid van de
volledige Christus – Hoofd en Lichaam – gemaakt tot een zondoffer door
het verderf te ondergaan, waartoe de wereld veroordeeld was en waarvan
zij door dit offer tenslotte verlost zal worden. De verdienste
is gelegen in het offer van onze Heer Jezus, en wij, zijn broeders,
hebben het voorrecht om een deel van zijn lijden te
vervullen als “leden van Zijn lichaam” (Kol. 1:24).
|
Hoewel de mensheid van het koninklijk priesterdom vernietigd wordt
als iets verachtelijks in de ogen van de wereld, zoals weergegeven
wordt door het verbranden van de var buiten de Legerplaats,
aanvaardt God de toewijding van het hart, wat tot het offer leidt
waardoor gezegd wordt: “Zie, Ik kom om Uw wil te doen, o mijn God.”
|
Dit wordt voorgesteld door het offeren op het altaar van het vet en
van de organen als “een zoete reuk” voor de Heer.
Andere onderdelen van diezelfde wijding worden door de twee rammen
weergegeven, zoals opgetekend staat in de verzen 18 en 22. De
eerstgenoemde was de ram voor het brandoffer. Aäron en zijn zonen legden
hun handen op zijn kop, waardoor zij te kennen gaven, dat hij hen
voorstelde.
Hij werd geslacht, zijn bloed werd op het altaar gesprengd en Mozes
“verdeelde de ram in stukken . . . de ingewanden en de poten waste
hij met water . . . [en hij] liet de kop en de stukken en het vet in
rook opgaan.” Zo worden gedurende de hele Evangelische eeuw Jezus
en zijn lichaam, de gemeente, lid voor lid voor God op het altaar
gebracht en toch tezamen gerekend tot één offer. Het hoofd
werd het eerst op het altaar gelegd en sindsdien worden allen, die
“met Hem gestorven zijn” en gereinigd als in het beeld door het
wassen met water - door het Woord - gerekend met het Hoofd op
hetzelfde altaar te zijn gelegd. Het branden van het offer op het
altaar toont aan, hoe God het offer aanvaardt als “een lieflijke
reuk.”
|
|
De tweede ram, “voor het wijdingsoffer” geeft de invloed te kennen, die
het offer op ons zal hebben, zoals de eerste ram aantoonde hoe God ons
offer aanneemt. Aäron en zijn zonen legden hun handen op het hoofd voor
het wijdingsoffer, waarmee zij te kennen gaven dat hij hen voorstelde.
En Mozes slachtte hem en nam zijn bloed (het gewijde leven) en
deed het op ieder van hen afzonderlijk, waardoor aangetoond wordt, dat
onze wijding een persoonlijke aangelegenheid is.
|
En hij deed dit bloed op de oorlel van het rechteroor, op de duim
van de rechterhand en op de grote teen van de rechtervoet. Wij
worden dus door de wijding in staat gesteld om het “oor van het
geloof” te krijgen en Gods beloften te waarderen, zoals alleen
de gewijden kunnen. Onze handen zijn gewijd, zodat wij hetgeen onze
hand vindt om te doen wij dit met alle macht doen als voor de
Heer.
|
Onze voeten zijn gewijd, zodat wij van nu af aan niet meer “wandelen
als de heidenen,” maar wandelen “in een nieuw leven,” “wandelen
door geloof,” “wandelen naar de geest,” “wandelen in
het licht,” en ja “zoals wij Christus Jezus ontvangen hebben, zo
wandelen wij in Hem” (Lev. 8:23, 24; Ef. 4:17; Rom. 6:4; 2Kor.
5:7; Gal. 5:16,25; 1Joh. 2:6; Kol. 2:6).
De uitgelezen delen van de ram, de “ingewanden” en het “vet” stellen
voor de gevoelens van ons hart, onze beste krachten. Deze
werden gelegd in de handen van de priesters en bewogen, heen
en weer bewogen voor de Heer. Dit is een voorstelling van het feit
dat het wijdingsoffer aan de Heer niet gebracht werd voor een
ogenblik, een dag of een jaar, maar dat wij ons wijden om
voortdurend onze gevoelens en krachten omhoog te houden en daarmee
nooit op te houden, totdat wij door Hem zijn aangenomen bij het
einde van onze loopbaan.
|
En Mozes nam het beweegoffer uit hun handen (de priesters legden het
niet neer) en Gods aanneming werd te kennen gegeven door vuur. Dus
mogen wij, de koninklijke priesters ons offer niet neerleggen of
ophouden al onze krachten te offeren in Gods dienst totdat God
gezegd zal hebben: Het is genoeg.
|
Wees verhoogd. Wanneer de liefde (het vet) van ons innerlijkste
wezen op het altaar gelegd wordt, dan draagt zij bij het vuur van
Gods aanneming aan te wakkeren. Hoe meer liefde onze wijding aan God
vergezelt, des te eerder zal ons offer verteerd zijn.
Terwijl dit beweegoffer in de handen van de priesters was, werden
drie ongezuurde broden uit een volle korf daarop gelegd. Dit offer
werd door Mozes zowel in de handen van de Hogepriester als van de
onderpriesters gelegd.
Het eerste, een ongezuurd brood, stelt voor de werkelijke reinheid van
Jezus als mens en de toegerekende reinheid van de Gemeente als mensen,
wat gestaafd wordt door de Wet (Mozes) – rechtvaardigmaking –
want “het recht van de Wet is in ons vervuld,” zolang wij aangenomen
leden zijn van Zijn Lichaam (Rom. 8:4). Het tweede ongezuurde brood,
vermengd met olie, stelt voor de inwonende Geest van God -
heiligmaking. Het derde brood, een plat brood, stelt voor onze hoop
op en geloof in de buitengewoon zoete en dierbare beloften van
heerlijkheid, eer en onsterfelijkheid.
Zonder deze elementen kan onze wijding onmogelijk volledig zijn en
dus aanneembaar, n.l. de rechtvaardigmaking (reinheid),
heiligmaking door de Geest, door het geloof van de waarheid en
geloof in de beloofde verheerlijking.
De zalfolie, vermengd met het bloed van de wijding werd over hen
gesprenkeld (Lev. 8: 30). Dit leert dat onze wijding slechts
aangenomen wordt doordat wij gerechtvaardigd zijn door het dierbaar
bloed van onze Heiland. Op deze wijze wordt ons meegedeeld, dat wij
slechts “begenadigd zijn in de Geliefde” (Ef. 1:6).
Een priester
in linnen gewaad
Het koken van het vlees van de wijding (Lev. 8:31) vormde geen deel
van de offerande; het was slechts het bereiden van dat deel, dat
gegeten moest worden. Alles wat overbleef werd vernietigd (vers 32),
waardoor aangegeven wordt, dat wij geheel en al gewijd moeten zijn
en niets van onze tijd en kracht verspild moet worden.
De zeven dagen van de wijding (Lev. 8: 33 en 35) toonden weer
aan, dat wij aan Gods dienst gewijd zijn niet slechts voor een deel
van onze tijd, maar voor de hele duur. “Zeven” is in de Schriften
een afgerond getal en betekent alles of het geheel van
waarop het slaat. (Zeven zegels, zeven bazuinen, zeven plagen, enz.)
Vers 36 toont aan de voltooiing van de wijding.
Nooit was er een tijd als nu, waarop het meer nodig was, dat allen,
die gewijd zijn als priesters, zouden inzien dat wij met Hem
gestorven zijn (Rom.6:8; 2Tim. 2:11), en al onze talenten voor God
bewogen moeten worden opdat Hij onze talenten moge aanvaarden en
gebruiken tot zijn heerlijkheid. Dit is vooral van belang voor
degenen, die menen dat de Schrift leert dat heel spoedig alle leden
van het Lichaam met het Hoofd aangenomen zullen worden
als een liefelijke geur voor God. Het werk van zelfopoffering is dan
beëindigd, en het heerlijke werk van het zegenen van de mensheid en
het vervullen van het verbond van God zal dan beginnen.
De tegenbeeldige wijding van de tegenbeeldige priesters is beperkt
tot de huidige (Evangelische) eeuw. Het is voortdurend voortgegaan
vanaf de tijd, waarop onze Heer en Leidsman zich opofferde en het
zal voltooid zijn voordat deze eeuw ten volle geëindigd is. En
indien wij niet behoren tot de priesters nu, in deze tijd van de
wijding, kunnen wij niet tot hen behoren, wanneer zij met hun dienst
voor het volk beginnen in het Koninkrijk. Dan zullen deze zelfde
priesters, (die nu veracht zijn door de mensen, maar voor God een
aangename geur) er de titel van koning bijgekregen hebben en met hun
Hoofd, Jezus, alle volkeren regeren en zegenen (Openb. 20:6).
Verlangen wij er vurig naar om onder hen te zijn die zullen zingen
tot lof van onze grote Hogepriester: “U hebt ons voor onze God
gemaakt tot koningen en priesters en wij zullen als koningen regeren
over de aarde”? (Openb. 5:10) Zo ja, dan zullen wij nu ten volle
gewijd zijn, “immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook
te delen in zijn verheerlijking” (Rom. 8:17).
Table
of Contents
-
Preface
-
Chapter 1 -
Chapter 2
- Chapter 3 -
Chapter 4
- Chapter 5 -
Chapter 6
- Chapter 7 -
Chapter 8
-
Index
Return
to Dutch Home Page |