Hoofdstuk
VIII.
Andere
Veelbetekenende
Symbolen
|
|
In de voorgaande beschrijving hebben wij met opzet een verklaring van
sommige belangwekkende onderdelen weggelaten. Deze kunnen nu beter
worden begrepen door hen, die, door nauwgezette studie een helder begrip
hebben gekregen van de algemene schets van de Tabernakel, de diensten
ervan en de zinnebeeldige betekenis.
De posten die in de Hof stonden en de witte gordijnen
ophielden, stelden voor de gerechtvaardigde gelovigen - de
Hof, zoals wij reeds gezien hebben, beeldde de gerechtvaardigde
toestand af. De posten waren van hout, een vergankelijk materiaal.
Dit hield in dat de verzinnelijkte klasse niet werkelijk volmaakt
was als menselijke wezens. Immers, omdat de menselijke volmaaktheid
zinnebeeldig werd voorgesteld door koper, hadden die posten óf
gemaakt moeten zijn van koper, óf bedekt met koper, om werkelijk
volmaakte wezens voor te stellen. Maar hoewel zij gemaakt waren van
hout, werden zij toch op voetstukken van koper gezet. Dit leert
ons, dat ofschoon zij in werkelijkheid onvolmaakt waren, hun positie
toch die van volmaakte menselijke wezens is. Het zou onmogelijk zijn
om de rechtvaardiging door geloof duidelijker voor te
stellen.
Het witte gordijn,
dat, opgehouden door die posten, de Hof vormde, illustreerde goed
dezelfde rechtvaardiging of zuiverheid. Aldus moeten
gerechtvaardigden voortdurend tegenover de wereld (de Legerplaats)
het reine linnen ophouden, dat Christus’ gerechtigheid als hun
bedekking voorstelt.
De zilveren haken
waardoor de posten het gordijn ophielden, waren symbolisch voor
waarheid. Zilver is een algemeen zinnebeeld voor waarheid.
De gerechtvaardigde gelovigen, voorgesteld door de posten in de Hof,
kunnen er dus werkelijk en naar waarheid aanspraak op maken dat
Christus’ gerechtigheid al hun onvolmaaktheden bedekt, Exod.
27:11-17. Verder, het is alleen met behulp van de waarheid,
dat zij in staat zijn hun rechtvaardigheid te handhaven.
De pilaar van de hof
–
De planken van de Tabernakel
De deurposten
bij de ingang van de Tabernakel – bij de “deur” van het Heilige –
waren bedekt door het eerste voorhangsel. Zij waren geheel en al
verschillend van de posten in de Hof. Zij stelden de nieuwe
schepselen in Christus voor, de gewijde heiligen. Het verschil
tussen deze en de posten in de Hof stelt het verschil voor tussen de
toestand van gerechtvaardigde gelovigen en geheiligde gelovigen. De
wijding tot in de dood van een gerechtvaardigd mens is, zoals
wij hebben gezien, de weg die gaat in het Heilige, door de dood van
de menselijke wil, de vleselijke gezindheid, voorbij het eerste
Voorhangsel. Vandaar dat deze posten deze verandering moeten
weergeven, en dat doen zij dan ook, want zij waren bedekt met goud,
zinnebeeldig voor de goddelijke natuur. Dat zij geplaatst waren op
voetstukken van koper, stelde voor, hoe wij “deze schat (de
goddelijke natuur) in de aarden kruiken” hebben (2Kor. 4:7). Dit wil
zeggen dat onze nieuwe natuur nog gegrondvest is op en nog rust in
onze gerechtvaardigde menselijkheid. Dit komt, naar men zich
herinneren zal, nauwkeurig overeen met wat wij vonden, dat het
Heilige voorstelde, t.w. onze plaats of positie als nieuwe
schepselen die nog niet volmaakt gemaakt zijn, Exod. 26:37.
De deurposten van het Heilige der Heiligen
stonden juist binnen het tweede voorhangsel en stelden diegenen
voor, die het vlees (voorhangsel) geheel voorbijgaan, tot in de
volmaaktheid van de geestelijke toestand. Deze posten waren zó
gemaakt, dat zij dit ten volle weergaven. Zij waren bedekt met
goud, dat de goddelijke natuur voorstelt, maar niet meer geplaatst
op voetstukken van koper – niet meer afhankelijk van welke
menselijke toestand ook. Zij waren geplaatst op voetstukken van
zilver (realiteit, waarheid, waarachtigheid), als wilden zij ons
zeggen: Wanneer u binnen dit voorhangsel komt, dan zult u volmaakte,
werkelijke en waarachtige nieuwe schepselen zijn - Exod.26:32.
De gouden tafel,
waarop in het Heilige de toonbroden stonden, stelde de Gemeente als
een geheel voor met inbegrip van Jezus en de Apostelen – al de
geheiligden in Christus die dienen “door vast te houden aan het
Woord van het leven” (Filip. 2:16). Het grote werk van de ware de
Gemeente gedurende deze eeuw is geweest het voeden, versterken en
verlichten van allen, die in de door een verbond bevestigde
geestelijke toestand komen. De Bruid van Christus moet zich
gereedmaken (Openb. 19:7). Het getuigen tegenover de wereld
gedurende de tegenwoordige eeuw is geheel ondergeschikt en
bijkomstig. De volledige zegening van de wereld zal volgen op Gods
bestemde tijd, nadat de Evangelische Eeuw (de tegenbeeldige Grote
Verzoendag met zijn offeranden) geëindigd is.
De gouden kandelaar,
of kandelaber, die tegenover de gouden tafel stond, en die licht gaf
aan allen in het Heilige, was van goud, geheel uit één stuk
uitgehamerd. Hij had zeven armen, waarvan elk een lamp droeg en
vormde aldus zeven lampen, een volmaakt of volledig aantal. Dit
stelde voor de hele Gemeente, vanaf het Hoofd, Jezus tot aan en met
inbegrip van het laatste lid van de kleine kudde, dat Hij uitzoekt
uit de mensen om deelgenoten te zijn aan de goddelijke (gouden)
natuur. Onze Heer zegt: “de zeven kandelaren die u hebt gezien, zijn
de zeven gemeenten” (Openb.1:20) – de ene gemeente van wie de zeven
stadia of ontwikkelingen werden verzinnelijkt door de zeven
vergaderingen in Klein-Azië (Openb.1:11). Ja, de kandelaar stelde de
hele Gemeente der eerstgeborenen voor, niet de nominale, maar de
ware Gemeente, van wie de namen geschreven zijn in de hemel, de ware
lichtdragers, het Koninklijke Priesterdom.
De vorm van het werkstuk was prachtig – een vrucht en een bloem, een
vrucht en een bloem, die elkaar telkens opvolgden en die de ware
Gemeente voorstellen als schoon en vruchtbaar van begin tot eind.
Het lampgedeelte boven op elke tak was gevormd als een amandel,
waarvan wij de betekenis zullen zien als wij de betekenis van
Aäron’s staf zullen beschouwen.
Het licht van deze lamp was van olijfolie, zuivere olie uit gestoten
olijven, en de lampen werden altijd brandend gehouden. Deze olie was
zinnebeeldig van de Heilige Geest, en het licht stelde heilige
verlichting voor, de Geest van de waarheid. Het licht ervan was
uitsluitend bestemd voor de priesters, want niemand anders werd ooit
toegestaan het licht te zien of er nut van te hebben. Op deze wijze
werd de geest of gezindheid van God afgebeeld, gegeven om de
Gemeente te verlichten in de diepten Gods, die geheel en al
verborgen zijn voor de natuurlijke mens (1Kor. 2:14), zelfs al is
hij een gelovige – een gerechtvaardigd mens (een Leviet). Niemand
dan de waarlijk gewijden, het Koninklijk Priesterdom, wordt
veroorloofd te zien in dit diepere Licht, dat verborgen is in het
Heilige. De priesters (het gewijde Lichaam van Christus) hebben
altijd toegang tot het Heilige; het is hun recht en voorrecht; het
was bedoeld voor hen (Hebr. 9:6). De Levitische klasse kan er niet
inzien door het voorhangsel van menselijke gezindheid dat tussen hen
en de heilige dingen komt. De enige wijze om dit terzijde te
stellen is om de menselijke wil en natuur te wijden en op te
offeren.
De lichten moesten elke ochtend en avond worden gesnoten en
bijgevuld door de Hogepriester – Aäron en zijn zonen die hem in het
ambt opvolgden (Exod. 27:20-21; 30:8). Op gelijke wijze vult onze
Hogepriester ons dagelijks meer en meer met de geest van Jezus en
reinigt ons van de drab van de oude natuur – de pit waardoor de
Heilige Geest werkt.
Tegenbeeldige Priesters en Levieten
Is het ons soms wel eens een raadsel waarom sommige religieuze
mensen geen andere dan natuurlijke dingen kunnen zien? – de diepere
geestelijke waarheden van het Woord niet kunnen onderscheiden? –
waarom zij wel het herstel voor natuurlijke mensen kunnen zien, maar
niet de Goddelijke, hemelse roeping kunnen zien? Deze lessen over de
Tabernakel tonen ons waarom dit zo is. Zij zijn broeders in
rechtvaardigheid, van de “huishouding van het geloof,” maar geen
broeders in Christus, - niet ten volle gewijd – geen offeraars. Zij
zijn Levieten – in de Hof: zij hebben zich nooit gewijd als
priesters, om hun menselijke rechten en voorrechten op te offeren en
kunnen bijgevolg het Heilige niet binnentreden, noch ook de dingen
zien, die slechts voor de priesterlijke klasse zijn bereid. “Wat
geen [natuurlijk] oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in
geen mensenhart is opgekomen, dat is wat God bereid heeft
voor hen die Hem liefhebben. Aan ons [die door wijding
“nieuwe schepselen” zijn geworden, geroepen om deel te krijgen aan
de goddelijke natuur] echter heeft God het geopenbaard door Zijn
Geest [licht van de lamp]. De Geest immers onderzoekt [openbaart]
alle dingen, zelfs de diepten [verborgen dingen] van God” (1Kor.
2:9-10).
De nominale Gemeente heeft altijd zowel de gerechtvaardigde - als de
geheiligde klassen bevat – Levieten en priesters – evenals de
huichelaars. In de brieven van de apostel Paulus werden bepaalde
delen gericht tot de gerechtvaardigde klasse (Levieten), die zich
niet ten volle gewijd hadden. Hij schrijft aan de Galatiërs dat “wie
van Christus zijn, hebben het vlees met zijn hartstochten en
begeerten gekruisigd” (Gal. 5:24). Hij schijnt aldus te willen
zeggen, dat slechts sommigen van hen voldaan hadden aan de
Evangelische roep om te offeren – de kruisiging van het vlees.
Op dezelfde wijze richtte hij zich tot de Romeinen (12:1): “Ik roep
u er dan toe op, broeders [gelovigen, gerechtvaardigd door het
geloof in Christus – Levieten], door de ontfermingen van God, om uw
lichamen aan God te wijden als een levend offer, heilig en voor God
welbehaaglijk [dat u zich ten volle wijdt – waardoor u priesters
wordt].” Allen die in hun hart de zonde verzaken en Gods genade in
Christus aannemen worden vrijelijk gerechtvaardigd door het geloof
in Christus. God neemt hen aan als toegerekend zondeloos of heilig.
God heeft zich bereid verklaard dergelijke offeraars en hun offers
door Christus te aanvaarden gedurende deze Grote Verzoendag (de
Evangelische Eeuw) totdat het gehele aantal van het Koninklijk
Priesterdom volledig is. “Zie, nu is het de tijd van het
welbehagen”- de tijd waarin zulke offers zullen worden aanvaard.
Zeker zal God, zoals wij gezien hebben, offers van de wereld
aanvaarden, en het zal altijd slechts de enige juiste gedragslijn
voor allen zijn om te volgen, - om aan de Heer hun gekochte bestaan
over te geven. Maar nadat deze Eeuw geëindigd is, zal aan niemand
meer vergund worden om te offeren tot in de dood en tot
lijden – zulke offers zullen onmogelijk zijn nadat de nieuwe eeuw en
de ordeningen daarvan zijn ingeluid.
Het schijnt duidelijk te zijn, dat verreweg het grootste deel van de
eerste Gemeenten (en in nog grotere mate het huidige wereldse
mengsel, het verwarde “Babylon” van de tegenwoordige tijd) niet
gewijd was tot in de dood. Bijgevolg behoorde het niet tot het
tegenbeeldige Koninklijke Priesterdom, maar waren slechts Levieten,
die dienstdoen in het Heiligdom, maar niet tot offerande.
Als wij terugkijken naar het voorbeeld in de Wet, dan bemerken wij
dat er 8580 Levieten werden aangewezen tot de zinnebeeldige dienst,
terwijl er slechts vijf priesters werden aangewezen voor de
zinnebeeldige offerande (Num. 4:46-48; Exod. 28:1). Het zou kunnen
zijn dat dit evenzeer als de andere kenmerken van de “schaduw,”
bedoeld was om de verhouding van de gerechtvaardigde gelovigen ten
opzichte van degenen die zichzelf offerden, de gewijden, te
verduidelijken. De nominale kerk telt nu miljoenen. Toch schijnt
het duidelijk, dat, als er een marge gelaten wordt voor de
huichelaars en wanneer slechts verondersteld wordt dat één op elke
zeventienhonderd overblijvende gelovigen een levend offerande is
(ofschoon weinig, toch in juiste verhouding tot het voorbeeld), de
Heer geen onjuiste melding heeft gedaan toen Hij zei, dat zij (het
Koninklijk Priesterdom) die het Koninkrijk zouden ontvangen een
kleine kudde zouden zijn (Luk.12:32). En als wij bedenken, dat twee
van de vijf priesters vernietigd werden door de Heer, zinnebeeldig
voor de dood* van nalatige en ontrouwe priesters, dan bemerken wij
dat de verhouding van drie priesters tot de 8.580 Levieten slechts
één op de achtentwintighonderd zou zijn.
*Wij
komen tot een duidelijker besef hoe hoog het peil van karakter vereist is
bij allen aan wie ooit op enig niveau eeuwig leven verleend zal worden. En
ook hoe zeer weinigen serieus bezig schijnen te zijn met of trachten te
komen tot volmaakte liefde als leidend beginsel in hun leven. Dit leidt ons
er toe ons af te vragen of de twee zonen van Aäron, die door de Heer
vernietigd werden, niet bedoeld waren om symbolisch het grote deel van
gewijden en geest-verwekten voor te stellen, die in gebreke zijn gebleven de
noodzakelijke hoge standaard van hart te bereiken en die dus niet waardig
zijn tot enig leven, maar in tegendeel in vergetelheid zullen raken – de
Tweede Dood.
Het feit dat wij gelovigen zien, die trachten hun zonden weg te
doen, is op zichzelf geen blijk van hun “priester” zijn. Levieten
zowel als priesters behoren immers “besnijdenis van het hart” te
beoefenen – door weg te doen de vuilheid (zonde) van het vlees. Dit
alles wordt zinnebeeldig voorgesteld door het wasbekken in de Hof,
waarin zowel priesters als Levieten zich wasten. Ook is een geest
van zachtmoedigheid, vriendelijkheid, welwillendheid en moreel besef
niet altijd een aanwijzing van wijding aan God. Deze hoedanigheden
behoren aan een volmaakte natuurlijke mens (het beeld van God),
en zo nu en dan overleven zij gedeeltelijk de verwoesting door de
val. Maar zulke blijken gaan niet zelden door voor bewijzen van
volle wijding in de nominale kerk.
Zelfs wanneer wij gelovigen zien, die in het een of andere goede werk
van politieke of morele hervorming zelfverloochening in praktijk
brengen, is dat geen bewijs van wijding aan God, ofschoon het wel een
bewijs is van wijding aan een werk. Wijding aan God zegt: Elk
werk, waar ook: “Ik heb lust, o mijn God! Om uw welbehagen te doen;”
Uw wil, op Uw wijze, geschiede. Wijding aan God zal derhalve
een naspeuren van Zijn plan, geopenbaard in Zijn Woord, behelzen, opdat
wij in staat mogen zijn al onze kracht en vermogen voor Hem en in Zijn
dienst te geven, overeenkomstig Zijn geordend en geopenbaard plan.
Laten wij ons dus niet verwonderen, dat zo weinigen ooit de heerlijke
schoonheden in de Tabernakel hebben gezien; alleen priesters kunnen ze
zien. De Levieten kunnen er slechts van weten als zij ze horen
beschrijven. Zij hebben nooit hun verborgen licht en schoonheid gezien;
nooit gegeten van het toonbrood; nooit de aanneembare wierook op het
gouden altaar geofferd. Nee, om van deze te genieten moeten zij het
voorhangsel voorbijgaan – tot volledige wijding aan God, tot offerande
gedurende de Grote Verzoendag.
Het gouden altaar
in het Heilige schijnt de kleine kudde voor te stellen, de gewijde
Gemeente in de tegenwoordige offerende toestand. Van dit altaar
stijgt de zoete wierook op, welgevallig aan God door Christus Jezus
– de vrijwillige diensten van de priesters; hun lofspraken, hun
gewillige gehoorzaamheid – alle dingen, welke ook, die zij doen tot
heerlijkheid van God. Zij, die aldus wierook offeren welgevallig
voor God (1Petr. 2:5), komen zeer nauw tot hun Vader, dicht bij het
voorhangsel dat van het Heilige der Heiligen scheidt. En als zij
gebeden hebben te doen, kunnen zij worden aangeboden met de wierook
– “veel reukwerk . . . met de gebeden van alle heiligen”
(Openb. 8:3). De gebeden van zulke priesters van God zijn
doeltreffend. Onze Heer Jezus hield de wierook voortdurend brandend
en kon zeggen: “Ik wist dat U Mij altijd verhoort” (Joh.11:42). Zo
zullen ook de onderpriesters, leden van Zijn Lichaam, altijd gehoord
worden als zij voortdurend de wierook van geloof, liefde en
gehoorzaamheid aan God offeren. Niemand behoort te verwachten, dat
gebeden erkend zullen worden, die niet aldus hun verbond bewaren –
“als u in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, vraag wat u maar
wilt en het zal u ten deel vallen” (Joh. 15:7). De noodzaak van een
duidelijk begrip van Christus’ leringen als gids voor onze gebeden
en verwachtingen, opdat wij niet “kwalijk bidden” en buiten
overeenstemming met Gods plan, wordt duidelijk getoond door deze
Schriftplaats, maar wordt zelden opgemerkt.
Door typen die wij eerder beschouwd hebben, hebben wij iets geleerd
van de heerlijkheid van het Heilige der Heiligen, de volmaakte
Goddelijke toestand, die voor geen mens toegankelijk is
(1Tim. 6:16). De nieuwe schepselen in Christus Jezus echter, die tot
deelhebbers aan de Goddelijke natuur gemaakt zijn, zullen hiertoe
uiteindelijk komen. Dit zal zijn als het wierookoffer van de zijde
van het gehele lichaam van Christus, het Koninklijk Priesterdom,
beëindigd is en de wolk van reukwerk voor hen uitgaat tot in
Jehovah’s tegenwoordigheid, opdat zij mogen leven aan de andere
zijde van het Voorhangsel welgevallig voor God, door Jezus Christus,
hun Heer.
In het Heilige der Heiligen
De ark van het verbond
of de “ark van het getuigenis” was het enige meubelstuk in het
Heilige der Heiligen. (Zie Hebr. 9:2,3) De naam ervan zegt, dat het
de belichaming van Jehovah’s plan verduidelijkte, dat Hij
voorgenomen had in Zichzelf voor het begin van de schepping van God,
voordat de geringste ontplooiing van zijn plan had plaatsgevonden.
Het beeldde het eeuwige voornemen van God af, Zijn
voorbeschikte ordening van rijkdommen van genade voor de mensheid in
de Christus (Hoofd en Lichaam) – “de verborgenheid die bedekt was.”*
Het stelt daarom Christus Jezus en Zijn Bruid voor, de kleine
kudde, om deelhebbers te zijn aan de Goddelijke natuur. En om te
worden doordrenkt met de kracht en grote heerlijkheid, de prijs van
onze hoge roeping, de vreugde voorgesteld aan onze Heer en aan al de
leden van Zijn Lichaam.
* Schriftstudies, deel I, hoofdstuk 5
Zoals eerder vermeld, was het een rechthoekige doos, bedekt met goud,
die de Goddelijke natuur voorstelde, verleend aan de verheerlijkte
Gemeente. Zij bevatte de twee tafelen van de Wet (Deut. 31:24), Aärons
staf, die gebloeid had (Num. 17:8), en de gouden pot met manna (Exod.
16:32). De Wet toonde hoe de Christus algeheel zou voldoen aan de eisen
van Gods volmaakte wet, en ook, dat Hij met wettig gezag zou worden
bekleed als de Uitvoerder van de wet.
De rechtvaardigheid van de Wet werd daadwerkelijk vervuld in ons
Hoofd, en het wordt ook geacht te zijn vervuld in al de nieuwe
schepselen in Christus, “die niet naar het vlees wandelen, maar
naar de Geest;” d.i. die wandelen in gehoorzaamheid aan de nieuwe
gezindheid (Rom. 8:1). De zwakheden van de oude natuur, die wij
dagelijks moeten kruisigen, eenmaal toegedekt door onze
rantsoenprijs, worden ons niet opnieuw ten laste gelegd als nieuwe
schepselen, zolang wij in Christus blijven.
Wanneer er geschreven staat dat “de rechtvaardige eis van de wet
vervuld zou worden in ons,” betekent dit dat het einde van onze
loopbaan (de volmaaktheid) aan ons wordt toegerekend, omdat wij
wandelen naar of in de richting van werkelijke volmaaktheid, die,
wanneer deze bereikt zal zijn, de toestand zal zijn van het
Heilige der Heiligen, voorgesteld
door de ark van het verbond.
De
inhoud van de Ark
“De staf van Aäron die gebloeid had”
toonde het uitverkoren karakter van het hele Lichaam van Christus,
als leden van het Koninklijke Priesterdom. Bij het lezen van Numeri
17 zal gezien worden, dat de betekenis van deze staf, die gebloeid
had, Jehovah’s aanneming van Aäron en zijn zonen is. Zij vormen het
zinnebeeldige priesterdom, die Christus en de Gemeente voorstellen -
als de enigen, die het priesterlijke ambt van middelaar mochten
vervullen. Die staf stelde daarom de aanvaardbaarheid van het
Koninklijk Priesterdom voor, de Christus, Hoofd en Lichaam. De staf
bloeide en bracht amandelen voort. Een bijzonderheid van de
amandelboom is, dat de vruchtbeginsels ontstaan vóór de bladeren. Zo
ook met het Koninklijk Priesterdom; zij offeren en brengen
vruchten voort, voordat de bladeren der belijdenis gezien
worden.
De gouden pot met manna
beeldde de onsterfelijkheid af die een van de bezittingen van de
Christus van God was. Onze Here Jezus verwijst ongetwijfeld hiernaar
als Hij zegt: “Wie overwint, zal Ik van het verborgen manna
te eten geven” (Openb. 2:17).
DManna
was het brood dat uit de hemel kwam als levensonderhouder voor
Israël. Het stelde voor het levende brood, van Godswege verschaft
aan de wereld door Christus. Maar zoals de Israëlieten deze
hoeveelheid manna dagelijks moesten verzamelen of anders gebrek
lijden en verhongeren, zo zal het ook voor de wereld altijd
noodzakelijk zijn telkens leven en genade te zoeken, als zij eeuwig
zou willen blijven leven.
Maar aan hen, die Christus’ mede-erfgenamen worden, leden van het
gezalfde Lichaam, doet God een speciaal aanbod van een bijzondere soort
manna, dat hetzelfde is en toch verschilt van dat gegeven aan anderen,
n.l. “het manna, dat verborgen is.” Het bijzondere van deze pot met
manna was, dat het manna onbederfelijk was. Om deze reden
illustreert het zeer goed de onsterfelijke, onvergankelijke toestand,
beloofd aan alle leden van het Zaad, dat de Gemeente is. Het manna of
levensbrood, waarmee Israël gevoed werd was niet onbederfelijk,
en moest daarom dagelijks verzameld worden. Zo zal aan al de gehoorzamen
van de mensheid, die langzamerhand inderdaad als Israëlieten erkend
zullen worden, eeuwig leven gegeven worden, maar onder voorwaarde, een
verschaft en hernieuwd leven. Aan de kleine kudde, die onder
tegenwoordige ongunstige toestanden getrouwe overwinnaars zijn, zal
echter een onvergankelijk erfdeel, n.l. onsterfelijkheid* gegeven
worden. – Openb.2:17
*
Schriftstudies, deel I, hoofdstuk 10
Hier dus, in de gouden ark, werd de heerlijkheid afgebeeld die
geopenbaard moest worden in de goddelijke Christus: in de staf, die
bloeide, Gods verkozen priesterdom; in de Tafelen der Wet, de
rechtvaardige Rechter; in het onbederfelijke manna in de gouden kom,
onsterfelijkheid, de goddelijke natuur. Boven deze ark, en er een
deksel of hoofd van uitmakend, was:
Het verzoendeksel,
een plaat van massief goud. Op de twee einden ervan en van hetzelfde
stuk metaal waren twee cherubijnen vervaardigd, met opgeheven
vleugels alsof zij klaar waren om te vliegen, hun gezichten
binnenwaarts kijkend naar het midden van de plaat waarop zij
stonden. Tussen deze cherubijnen, op het verzoendeksel, stelde een
helder licht Jehovah’s tegenwoordigheid voor.
Zoals de ark de Christus afbeeldde, zo stelde het verzoendeksel, het
heerlijkheidslicht en de cherubs tezamen Jehovah God voor – “God het
Hoofd van Christus” (1Kor. 11:3). Zo met Christus, zo ook met
Jehovah, Hij wordt hier voorgesteld door dingen, die hoedanigheden
van Zijn karakter verduidelijken. Het licht, de
“shekinah-heerlijkheid” genoemd, stelde Jehovah zelf voor als het
licht van het heelal, zoals Christus het licht van de wereld is. Dit
wordt overvloedig betuigd door vele Schriftplaatsen. “U, Die troont
tussen de cherubs, verschijn blinkend!” – Ps. 80:2; 1Sam. 4:4; 2Sam.
6:2; Jes. 37:16.
De mens kan niet in Jehovah’s tegenwoordigheid komen. Daarom moet de
koninklijke priester, Hoofd en Lichaam, voorgesteld door Aäron,
nieuwe schepselen worden, “deelgenoten aan de Goddelijke natuur”
(doordat zij de menselijke natuur gekruisigd en begraven hebben),
voordat zij kunnen verschijnen in de aanwezigheid van die uitermate
heerlijkheid (verg. 2Petr. 1:4).
De plaat van goud, genaamd het Verzoendeksel, omdat de priester er
het bloed van de offerandes op offerde, dat verzoende of voldeed aan
de eisen van de Goddelijke gerechtigheid. Het stelde voor het ten
grondslag liggende beginsel van Jehovah’s karakter: gerechtigheid.
Gods troon is gebaseerd of gevestigd op Gerechtigheid.
“Gerechtigheid en recht zijn het fundament van uw troon” – Ps.
89:15; Job 36:17, 37:23; Jes.56:1; Openb. 15:3.
De Apostel verwees naar onze Heer Jezus met de woorden: “Hem heeft
God openlijk aangewezen als middel tot verzoening . . . Hij deed dit
om zijn rechtvaardigheid te bewijzen . . . zodat Hij rechtvaardig is
en rechtvaardigt diegene, die uit het geloof in Jezus is” (Rom.
3:25-26). De gedachte hier is in overeenstemming met de voorgaande
voorstelling. De gerechtigheid, de wijsheid, de liefde en de macht
zijn Gods eigendom alsmede het plan waardoor al deze samenwerken tot
menselijke zaligheid. Het behaagde God evenwel, dat in Zijn zeer
geliefde Zoon, onze Heer Jezus Christus, zijn eigen volheid wonen
zou, en zou worden voorgesteld aan de mensheid. Op gelijke wijze was
in het zinnebeeld de Hogepriester, als hij uit het Heilige der
Heiligen kwam, de levende vertegenwoordiger voor de mensen van
Jehovah’s gerechtigheid, wijsheid, liefde en macht; de levende
vertegenwoordiger van Goddelijke genade, vergiffenis en verzoening.
Hoewel het Goddelijke Wezen gesluierd is, verborgen voor het
menselijke oog, moeten toch Zijn Goddelijke eigenschappen door onze
Hogepriester aan alle mensen worden ontvouwd. Hij zal aan het eind
van de eeuw als de levende Troon van Genade (verzoendeksel), tot de
mensheid naderen en allen de rijkdom van de Goddelijke genade doen
begrijpen.
De twee cherubs
beeldden twee andere elementen van Jehovah’s karakter af, zoals
geopenbaard in Zijn Woord: namelijk Goddelijke Liefde en Goddelijke
Macht. Deze eigenschappen, Gerechtigheid, het basisbeginsel, en Liefde
en Macht van dezelfde hoedanigheid of wezen, en eruit opgeheven, zijn in
volkomen harmonie. Zij zijn alle gemaakt uit één stuk: zij zijn
volkomen één. Noch Liefde noch Macht kan worden uitgeoefend totdat aan
de Gerechtigheid ten volle is voldaan. Dan vliegen zij om te helpen, om
op heffen en te zegenen. Zij waren gereed om te gaan vliegen, maar
bleven wachten; en zij keken naar binnen naar het Verzoendeksel, ook wel
de Genadetroon genoemd, naar Gerechtigheid, om te weten wanneer zij
moeten gaan.
Wanneer de Hogepriester met het bloed van de verzoeningsofferanden
naderde, legde hij het niet op de cherubs.
Nee, noch de Goddelijke macht, noch de Goddelijke liefde eiste een
offer; de Hogepriester hoefde de cherubs daarom niet te
besprenkelen. Het is Gods eigenschap van Gerechtigheid dat
onder geen beding de schuldige zal vrijspreken, daar het
Gerechtigheid was, die zei: “Het loon van de zonde is de dood” (Rom.
6:23). Wanneer de Hogepriester daarom een rantsoen voor zondaren zou
geven, dan moet het aan Gerechtigheid worden gebracht. Vandaar de
gepastheid van de plechtigheid van het besprenkelen van het bloed op
de Troon van genade, het verzoendeksel.
Liefde leidde tot het hele verlossingsplan. Het was omdat God de
wereld zo liefhad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon zond om haar te
verlossen door aan Gerechtigheid de rantsoenprijs te betalen. Aldus
is Liefde werkzaam geweest, door het toebereiden van de verlossing
vanaf dat de zonde is ingekomen; ja van vóór de grondlegging van de
wereld – 1Petr. 1:20.
“Liefde beraamde ’t eerst de weg
tot redding van d’opstand’gen mens.”
Wanneer de offeranden van de Grote Verzoendag (stier en bok)
volledig zijn, dan talmt Liefde om de resultaten van haar plan te
zien. Wanneer het bloed gesprenkeld wordt, roept Gerechtigheid: Het
is genoeg; het is volbracht! Dan komt het ogenblik waarop Liefde en
Macht mogen handelen en snel slaan zij hun vleugels uit om het
losgekochte geslacht te zegenen. Als Gerechtigheid voldaan is,
begint Macht met haar opdracht, die samengeweven is met die van
Liefde, en hierbij gebruik maakt van hetzelfde werktuig – Christus,
de ark of veilige bewaarplaats van goddelijke gunsten.
De verwantschap en eenheid van dat Goddelijke gezin, de Zoon
en Zijn Bruid, voorgesteld door de ark in harmonie en eenheid met de
Vader, afgebeeld door het deksel – werd getoond door het feit, dat
het verzoendeksel het deksel was van de ark en dus een deel, het
bovenstuk of hoofd ervan was. Zoals het Hoofd van de Gemeente
Christus Jezus is, zo is het Hoofd van de gehele Christus God (1Kor.
11:3). Dit is de eenheid waarvoor Jezus bad, toen Hij zei: “Ik bid
niet voor de wereld, maar voor hen, die U Mij gegeven hebt ... opdat
zij allen één zullen zijn, zoals U, Vader, in Mij en Ik in U, dat
ook zij in Ons één zullen zijn, opdat de wereld [alsdan] zal geloven
dat U Mij gezonden hebt” (Joh. 17:9,21)
De Priester onbevlekt
Het is ook van betekenis, dat elk lid van het priesterdom, dat een
gebrek had aan oog, hand, neus, voet, of welk ander deel ook, het
ambt van Priester (Hogepriester) niet kon vervullen; noch iemand,
die een overtolligheid had, zoals een extra vinger of teen.
Dit leert, dat ieder lid van het verheerlijkte Lichaam van Christus
volledig zal zijn, zonder enig gebrek. Het leert ook, dat er in die
Kleine Kudde noch een te veel, noch een te weinig zal zijn, maar
nauwkeurig het tevoren gekende en voorbestemde aantal. Wanneer
eenmaal het Lichaam van Christus voltallig is, zal er niemand
meer bij komen, geen overtolligheid. Daarom behoren allen, die
geroepen zijn tot deze “hoge roeping” om leden in het bijzonder van
het Lichaam van Christus te worden, en die haar aanvaard hebben,
ernstig te trachten hun roeping en verkiezing vast te maken (als
leden van die Kleine Kudde), door zo te lopen, dat zij de prijs
verkrijgen. Als zo iemand zorgeloos wordt en de prijs mist, dan zal
iemand anders hem winnen in zijn plaats, want het Lichaam zal
voltallig zijn; niet één lid zal eraan ontbreken en niet één lid zal
er overtollig zijn. Pas op, “opdat niemand uw kroon zal wegnemen”
(Openb. 3:11).
“Het geheimenis, dat eeuwen en geslachten lang verborgen is geweest”
Kol. 1:26
Het heeft sommigen verwonderd dat de heerlijkheid en schoonheid van
de Tabernakel – zijn gouden muren, zijn gouden en prachtig
gegraveerde meubels en zijn voorhangsels van kunstig werk – zo
volledig bedekt en verborgen waren voor het gezicht van het volk.
Zelfs het zonlicht van buiten werd buitengesloten, het enige licht
ervan was de lamp in het “Heilige” en de shekina heerlijkheid in het
Heilige der Heiligen. Dit is echter
volkomen in overeenstemming met de lessen die wij uit haar diensten
hebben ontvangen. Gelijk God het zinnebeeld bedekte en de schoonheid
ervan verborg onder gordijnen en ruwe, onooglijke huiden, zo worden
de heerlijkheden en schoonheden van de geestelijke dingen slechts
gezien door hen, die de gewijde toestand binnentreden – het
Koninklijk Priesterdom. Deze betreden een verborgen doch heerlijke
staat, die de wereld en allen, die buiten zijn falen te waarderen.
Hun heerlijke hopen en ook hun positie als nieuwe schepselen
zijn verborgen voor hun medemensen.
EINDE.
Table
of Contents
-
Preface
-
Chapter 1 -
Chapter 2
- Chapter 3 -
Chapter 4
- Chapter 5 -
Chapter 6
- Chapter 7 -
Chapter 8
-
Index
Return
to Dutch Home Page