Hoofdstuk
V
Een
ander
beeld
van
de Verzoeningsoffers
Levitions
9
|
|
In dit hoofdstuk vinden wij een beknopter beeld van het werk en de
offers van de Verzoening als wat reeds is onderzocht (Lev. 16). Het
verschaft ons bepaalde onderdelen, die, beschouwd in het licht van het
voorgaande, ons zeker van belang en voordeel zullen zijn. Het is een
ander beeld van de offers van de Verzoening.
“En Mozes zei: “Dit is het woord dat de HEERE geboden heeft. Doe
het, dan zal de heerlijkheid van de HEERE aan u verschijnen. Toen
zei Mozes tegen Aäron: Kom naar voren, naar het altaar, en bereid je
zondoffer en je brandoffer en doe verzoening voor jou
[degenen, die geroepen worden om leden van Zijn Lichaam te zijn,
eisen dit] en voor het volk [de wereld]” (Lev. 9:6-7).
Dit beeld illustreerde het feit dat onze Heer Jezus (de stier – het
offer voor de zonden) voldoende was om zowel Zijn Lichaam, de kleine
kudde, als de hele mensenwereld te verlossen. Het aandeel van de
Gemeente in het zoenoffer kon geheel en al weggelaten worden; dan
zouden de speciale beproevingen van ons “smalle pad” ons bespaard
worden en ook het lijden door offerande. Wij konden dan hersteld
worden tot de volmaaktheid van de menselijke natuur, zoals dit met
alle mensen gebeuren zal. Maar het heeft Jehovah behaagd niet alleen
Jezus voor dit grote offerwerk te kiezen, maar Hem ook te maken tot
Leidsman of Hoofd van de Gemeente die zijn Lichaam is, en om dezen
evenals hun Leidsman volmaakt te maken als geestelijke
wezens door het lijden in het vlees als zoenoffers. – Hebr.
2:10; Kol. 1:24.
De Apostel Paulus doelde op onze nauwe verwantschap met ons Hoofd,
toen hij zei: “Gezegend zij de God en Vader van onze Heere Jezus
Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke
zegening in de hemelse gewesten [het “Heilige” en het “Heilige der
Heiligen”] in Christus, omdat Hij ons vóór de grondlegging van de
wereld in Hem uitverkoren heeft, opdat wij heilig en
smetteloos voor Hem zouden zijn in de liefde . . . tot lof van de
heerlijkheid van Zijn genade, waarmee Hij ons begenadigd heeft in de
Geliefde” (Ef. 1:3,4,6). God heeft “u geroepen door ons Evangelie
om de heerlijkheid van onze Heere Jezus Christus te verkrijgen”
(2Thess. 2:14), zodat als wij volharden, wij ook met Hem zullen
regeren. (2Tim. 2:12).
Nadat de Hogepriester eenmaal voor allen zijn eigen offer had
gebracht, moest hij de offergave van het volk [de bok] bereiden en
verzoening doen voor hen [geheel Israël], zoals de HEERE geboden
heeft” Lev.9:7. De regeling, dat wij deel zouden hebben aan het
verzoeningsoffer, vormde een deel van het bevel van onze Vader of
van zijn oorspronkelijke plan, zoals Paulus betoogt, Kol. 1:24-26.
“Toen kwam Aäron naar voren, naar het altaar, en slachtte het kalf
[Hebr. “jonge stier”] dat voor [in de plaats van] hem als zondoffer
bestemd was. Vervolgens brachten de zonen van Aäron het bloed bij
hem, en hij doopte zijn vinger in dat bloed en streek het op de
horens van het altaar. Daarna goot hij het bloed uit aan de voet van
het altaar. Het vet [etc.] … liet hij in rook opgaan op het altaar,
… Maar het vlees en de huid verbrandde hij buiten het kamp met
vuur. Daarna slachtte hij het brandoffer [een ram], en de zonen van
Aäron reikten hem het bloed aan, en hij sprenkelde het rondom op het
altaar. Ook reikten zij hem het brandoffer aan, in stukken gedeeld,
met de kop, en hij liet het in rook opgaan op het altaar. Hij waste
de ingewanden en de poten en liet ze in rook opgaan op het
brandoffer, op het altaar” (Lev. 9:8-14). (Bijna hetzelfde verslag
als in Hoofdstuk 16 en met dezelfde betekenis.)
Op deze wijze brandt het brandoffer van Jezus gedurende de hele
Evangelische Eeuw, en geeft getuigenis aan allen in de Hof-toestand
(de gerechtvaardigden) dat God Hem aangenomen heeft alsmede alle
leden van Zijn Lichaam, die gelegd zijn bij het Hoofd op het altaar.
“Daarna liet hij de offergave van het volk brengen, en hij nam de
bok die als zondoffer voor het volk [niet voor de priesters
en Levieten, zoals de eerste] bestemd was. Hij slachtte hem en
bereidde hem als zondoffer, zoals het eerste zondoffer;” (v. 15)
d.w.z. dat hij hem op precies dezelfde wijze behandelde als hij deed
met de stier. Deze bok is dezelfde als “de bok van de Heer” in het
andere beeld. De zondebok en andere onderdelen zijn in dit meer
algemene beeld weggelaten. Dit is een nadere bevestiging van de
leer, dat zij, die in de voetstappen van de Heer volgen, deelnemen
aan het zoenoffer.
“Verder liet hij het brandoffer brengen, en bereidde dat volgens de
bepaling. Hij liet ook het graanoffer brengen, nam er een handvol
van en liet het in rook opgaan op het altaar, naast het brandoffer
in de morgen. Daarna slachtte hij het rund en de ram die als
dankoffer voor het volk bestemd waren” (verzen 16-18).
Het dankoffer, zoals reeds beschreven, stelde een gelofte of verbond
voor. Gebracht i.v.m. met het zondoffer van de Hogepriester beeldde
het de geloften, verplichtingen en verbonden af, die de Hogepriester
op zich genomen had en die gegrond waren op het zoenoffer. In het
zinnebeeld werd er als volgt vrede gemaakt tussen Jehovah en
Israël: Nadat het zoenoffer werd gebracht, en ook het brandoffer om
de aanneembaarheid daarvan door God aan te tonen, was er vrede
tussen Jehovah en Israël, omdat de vroegere Adamitische zonde
zinnebeeldig was uitgewist. Nu rustte op de Israëlieten de plicht om
in gehoorzaamheid aan het verbond, gegrond op hun vergiffenis te
leven, d.w.z. zij moesten de Wet houden, opdat hij, die deze dingen
deed, daardoor (als een beloning voor het houden ervan) zou leven.
Maar omdat onze zoenoffers beter zijn dan de zinnebeeldige, is ook
het dankoffer of het verbond teweeggebracht door die offeranden, een
beter verbond. Zo schijnt de Priester door dit dankoffer of
verbondoffer als voorbeeld of schaduw te dienen van geestelijke
dingen: de middelaar van een beter verbond (Hebr. 8:6-13)
waardoor alle mensen gezegend zullen worden met herstelling
en aldus in staat gesteld zijn om aan de volmaakte wet te
gehoorzamen en eeuwig te leven.
“Daarna hief Aäron zijn handen op over het volk, en zegende hen.
Toen kwam hij naar beneden, nadat hij het zondoffer, het brandoffer
en het dankoffer gebracht had” (Lev. 9:22). In dit beeld zien wij
dat de tijd voor het zegenen van het volk nog niet ten volle
rijp is; dit zal zijn als alle offers gebracht zijn. Niettemin komt
er toch een mate van de zegen op de mensheid door de leden van de
Priester, zelfs nu, gedurende deze eeuw van offerande,
voordat wij allen ingaan in het Heilige der
Heiligen, of de geestelijke toestand. En hoe juist blijkt dit te
zijn: waar de koninklijke priesters ook maar zijn, gaat er een meer
of minder uitgesproken zegen van dezen op hun naasten over.
“Vervolgens ging Mozes met Aäron de tent van ontmoeting binnen, en
toen zij er weer uitkwamen, zegenden zij het volk” (v.23)
Wanneer deze dag (eeuw) van offerande geëindigd is, zal de
voltallige Priester (Hoofd en Lichaam) voor God verschijnen en
getuigenis afleggen voldaan te hebben aan alle eisen van
Gerechtigheid aan de mensen (de wereld). Men zal hebben opgemerkt,
dat het beeld van Leviticus 16 het werk van de Grote Verzoendag
splitste, en al de bijzonderheden aantoonde hoe bijvoorbeeld de
offerande van de Heer, het onze aanneembaar maakt, enz. Het beeld
in Lev. 9 echter toonde het hele werk van de Evangelische Eeuw als
opeenvolgende offeranden die inderdaad samengevoegd worden tot één,
tot al het lijden van de gehele Christus, waarop onmiddellijk de
zegeningen van herstel volgen. Het binnengaan van Mozes met Aäron in
de Tabernakel schijnt te zeggen: Aan de Wet is ten volle
voldaan en haar gerechtigheid is door het offer van Christus in ere
hersteld. De Wet (in het beeld voorgesteld door Mozes) zal getuigen
voor diegenen, die onder de wet waren – Israël naar het vlees – en
allen, die door haar veroordeeld waren zullen ook tot het leven
rechtvaardig gemaakt worden door het offer van de Priester, die
“zich opofferde” eens en voor al.
Het hele offer was, wanneer het werd aangeboden, “heilig,
welaangenaam voor God,” wat aangetoond werd doordat Mozes en Aäron
niet stierven op de drempel van het Heilige der Heiligen. En Mozes
en Aäron kwamen naar buiten en zegenden tezamen het volk. Zo
zal de Christus in de komende eeuw alle geslachten van de aarde
zegenen (Gal. 3:8, 16, 29; Gen. 12:3). Niet door het terzijde
stellen van de wet van God en door de zonde te verontschuldigen,
maar door geleidelijk de mens te herstellen tot menselijke
volmaaktheid. In die toestand zal hij in staat zijn de volmaakte
wet van God te houden en door haar gezegend te worden. Gezegend door
de Priester, volmaakt gemaakt en geschikt om haar te houden, zal de
Wet – gehoorzaam en leef - “Hij die gerechtigheid doet, is
rechtvaardig” – een grote zegen zijn, want wie wil kan dan
gehoorzamen en eeuwig leven in gelukzaligheid en gemeenschap met
Jehovah.
“En de heerlijkheid van de HEERE verscheen aan heel het volk” (v.23)
Naarmate de zegen toeneemt (het geslacht herstelt en opheft,
vleselijk en geestelijk) zullen de gevolgen zichtbaar worden. Het
volk, de wereld in het algemeen, zal Gods genadige liefde elke dag
steeds meer erkennen. Zo zal het zijn dat “de heerlijkheid van de
HEERE zal geopenbaard worden, en alle vlees tezamen zal het zien”
(Jes. 40:5). Zij zullen dan langzamerhand beginnen in te zien de
lengte en breedte, de hoogte en diepte van Gods liefde, die alle
verstand te boven gaat.
Vermeldenswaard is, dat de hier genoemde zegening, geen zegen was
voor de onder-priesters. Nee, zij werden voorgesteld in de
zegengever: Aäron. De zegen kwam over het gehele volk van
Israël, dat in het zinnebeeld de wereld voorstelde. Het is deze
zegen van de wereld door het “zaad,” – de gehele Christus,
nadat al het lijden vervuld is door het Lichaam (Col.1:24) – waarop
Paulus doelde, toen hij zei: “Wij weten dat heel de schepping [de
mensheid] gezamenlijk zucht en gezamenlijk in barensnood verkeert
tot nu toe en … met reikhalzend verlangen verwacht de schepping het
openbaar worden van de kinderen van God.” Voordat zij bevrijding
kan verwachten van de slavernij van verderf (zonde en dood) en
herstel tot de vrijheid van de kinderen van God (vrijheid van
veroordeling, zonde, dood, enz.), waarin de eerste menselijke zoon
van God (Adam) zich verheugde (Luk. 3:38), moeten de offeranden van
de Verzoendag geëindigd zijn. En de priesters, die offerden, moeten
de heerlijke gewaden aangetrokken hebben, de koninklijke goddelijke
volmacht en kracht om hen te bevrijden. - Rom. 8:19-22
Ongetwijfeld had Paulus dezelfde zegening voor al het volk op het
oog – verlossing van de dood en zijn angel, de zonde – toen hij zei:
“. . . voor de tweede keer zonder zonde [niet weer als
zoenoffer en zonder besmetting door de zonden voor de zondaren
gedragen] gezien worden door hen die Hem verwachten
tot zaligheid” (Hebr.9:28). De wereld heeft gedurende deze eeuw
de Priester – Hoofd en Lichaam – zien lijden als een zoenoffer.
Jezus werd de Joden in het vlees geopenbaard (als een zoenoffer), en
zoals Paulus kon zeggen, zo kunnen allen, die in zijn voetstappen
volgen, zeggen: het leven van Jezus is in ons sterfelijk lichaam
openbaar geworden (verg. 2Kor. 4:11). Gelijk de gehele Christus zo
geopenbaard is en geleden heeft in het vlees, zo zullen zij “tezamen
verheerlijkt” worden voor de wereld. De heerlijkheid van de Heer
(zegen en zaligheid) zal geopenbaard worden, en alle vlees
tegelijk zal het zien. “Wanneer Christus geopenbaard zal worden,
Die ons leven is, dan zult u ook met Hem geopenbaard worden in
heerlijkheid” Kol. 3:4.
Deze grote Hogepriester van de wereld evenwel zal alleen herkend
worden door “diegenen, die Hem verwachten.” Indien Hij als een
vleeswezen in de lucht of elders zou verschijnen, dan zou dit een
openbaring zijn aan allen of zij op Hem wachten of niet. Wij
hebben echter reeds gezien dat de Schrift leert, dat het Hoofd
volmaakt geworden is als een geestwezen, en dat zijn kleine kudde
gemaakt zal worden “gelijk Hij is,” geestwezens van de goddelijke
natuur, die geen mens gezien heeft noch zien kan, (1Tim. 6:16). Wij
hebben ook geleerd dat de wereld de verheerlijkte gemeente zal zien
door het verstand, zoals van een blinde terecht gezegd kan worden
dat hij “ziet.” In dezelfde zin zien wij nu de prijs, de “kroon van
het leven,” “wij houden onze ogen immers niet gericht op de dingen
die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet [met het
natuurlijke oog]; want de dingen die men ziet, zijn van het
ogenblik, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig” (2Kor.
4:18). Op deze manier heeft de hele Gemeente van deze eeuw Jezus
verwacht. Zo “zien wij Jezus” (Hebr. 2:9; 12:2). Dus nemen de
“Wachters” met de ogen van hun verstand de tweede tegenwoordigheid
van de Heer op zijn juiste tijd waar, door middel van het licht van
het goddelijke Woord. En later zal de wereld, elk oog, Hem op
dezelfde wijze zien, maar dan door middel van het licht van het
“vlammend vuur” van zijn gericht (2Thess.1:8).
Dit is de enige manier, waarop menselijke wezens dingen op het
geestelijke plan kunnen zien of waarnemen. Jezus maakte dezelfde
gedachte aan de discipelen bekend, dat zij, die zijn geest of zin
waarnamen en Hem op deze wijze kenden, ook op dezelfde manier met de
Vader bekend moesten zijn. “Als u Mij gekend had, zou u ook mijn
Vader gekend hebben; en van nu af kent u Hem en hebt u Hem gezien”
(Joh.8:19; 14:7). Dit is de enige betekenis, waarop de wereld God
ooit zien kan, want “Niemand heeft ooit God gezien,” “Hem heeft geen
mens gezien en niemand kan Hem ook zien,” “de eniggeboren Zoon . . .
Die heeft Hem ons verklaard [getoond]” (1Tim. 6:16; Joh. 1:18).
Jezus heeft de Vader aan de discipelen geopenbaard of doen zien
door Zijn karakter bekend te maken; door Hem te openbaren door
woorden en daden als de God van Liefde.
Op dezelfde manier toonden Luther en anderen aan, en dit werd door
velen ook gezien, dat het Paapse stelsel de Antichrist is, of zoals
Paulus voorspeld had, dat boze stelsel, de mens der zonde, werd toen
geopenbaard, hoewel velen dit nog niet als zodanig zien.
Zo is het dat onze Here Jezus, het Hoofd (nu tegenwoordig om de
kostbare juwelen te verzamelen), in deze tijd geopenbaard wordt aan
de in leven zijnde leden van de kleine kudde, hoewel anderen niet
weten van zijn tegenwoordigheid (Lukas 17:26-30; Mal. 3:17).
Op gelijke wijze zal het zijn in de Duizendjarige Dag, wanneer de
voltallige Christus, de Priester, geopenbaard wordt. Hij zal alleen
geopenbaard worden aan diegenen, die Hem verwachten en slechts dezen
zullen Hem zien. Zij zullen Hem zien, niet met vleselijke
ogen, maar zoals wij nu alle geestelijke dingen zien, zoals onze
Here Jezus, de Vader, de prijs, enz., door het oog van het geloof.
De mensen zullen de Christus niet met het natuurlijke oog
zien, omdat zij zich op verschillende trappen van bestaan bevinden:
de een geestelijk, de ander vleselijk; om dezelfde
redenen, waarom zij Jehovah nooit zullen zien. Maar wij (de
kleine kudde als wij verheerlijkt zijn) zullen Hem zien zoals Hij
is, want wij zullen Hem gelijk zijn. (1Joh. 3:2)
Maar hoewel alleen degenen, die Hem verwachten, de Christus zullen
kunnen erkennen als de Verlosser, die hen bevrijden zal van de
heerschappij van de dood, zal dit de hele wereld omvatten, want de
manier van openbaring zal zodanig zijn, dat allen tenslotte zullen
moeten zien. “Elk oog zal Hem zien” en allen die in het graf zijn
die dan ontwaken, zelfs zij die Hem doorstoken hebben, zullen
erkennen dat zij de Heere der heerlijkheid hebben gekruisigd. Hij
zal geopenbaard worden “van de hemel met de engelen zijner kracht,
in vlammend vuur [oordeelvelling], als hij straf oefent over hen,
die God niet kennen [erkennen], en [ook] over hen die het Evangelie
van onze Here Jezus Christus niet gehoorzamen. Dezen zullen boeten
met een eeuwig verderf, ver van het aangezicht des Heren …” (2Thess.
1:7-9 NBG). Het zal niet lang duren of de hele mensheid zal Hem
onder dergelijke omstandigheden erkennen. Nu lijdt de goede, maar
dan zult u onderscheiden “tussen wie God dient en wie Hem niet
dient.” Want in die dag zal dat onderscheid geopenbaard worden (Mal.
3:15-18). In die tijd kunnen allen, die dan duidelijk kunnen zien,
door het aanvaarden van Christus en zijn aanbod onder het Nieuwe
Verbond, eeuwig leven hebben. Immers we lezen dat “wij onze hoop
gevestigd hebben op de levende God, Die een Behouder is van alle
mensen, in het bijzonder van de gelovigen” (1Tim. 4:10).
“En na de Dood het Oordeel”
Een tekst die rechtstreeks verband houdt met ons onderwerp, zoals
blijkt uit de context, en die vaker onjuist toegepast, verkeerd
begrepen wordt dan wellicht elke andere uit de Bijbel, luidt: “En
zoals het voor de mensen [Aäron en zijn opvolgers, die slechts
beelden waren van de Hogepriester van de nieuwe schepping] beschikt
is dat zij eenmaal moeten sterven [zinnebeeldig voorgesteld door het
geslachte dier] en dat daarna [als gevolg van die offeranden] het
oordeel [God, het offer goed- of afkeurende] volgt, zo zal ook
Christus, Die eenmaal geofferd [wat nooit weer herhaald zal
worden] is om de zonden van velen [elk mens] weg te dragen, voor de
tweede keer zonder zonde [zonder bezoedeling door de zonden die
weggenomen werden noch ter herhaling van het zoenoffer] gezien
worden door hen die Hem verwachten tot zaligheid” – om het
eeuwig leven te geven aan allen, die dit begeren op Gods voorwaarden
van geloof en gehoorzaamheid (Hebr. 9:27,28).
Telkens als een Priester het Heilige der Heiligen op de Verzoendag
binnen ging, waagde hij zijn leven. Als zijn offer n.l. onvoldoende
was, zou hij sterven bij het gaan onder het Tweede Voorhangsel.
Hijzelf zou in het Heilige der Heiligen niet ontvangen worden, noch
zou zijn onvolmaakte offer als verzoening voor de zonden van het
volk aanvaardbaar zijn geweest. Elke mislukking dus betekende zijn
dood en de veroordeling van allen, voor de zonde van wie hij poogde
verzoening te doen. Dit was het “oordeel” bedoeld in deze
tekst, dat elk jaar geveld werd over de zinnebeeldige priesters. Van
het gunstig beoordeeld worden was het leven van de priester alsmede
de jaarlijkse zinnebeeldige verzoening voor de zonde van het volk
afhankelijk.
Onze grote Hogepriester, Christus Jezus, ging onder het
zinnebeeldige tweede Voorhangsel door toen Hij op Calvaria stierf.
Indien zijn offerande in een of ander opzicht of enigermate
onvolkomen zou zijn geweest, dan zou Hij nooit uit de
dood zijn opgewekt. Het oordeel van de gerechtigheid zou tegen Hem
gericht zijn. Zijn opstanding op de derde dag bewees echter dat Zijn
werk volkomen was verricht en de beproeving van het goddelijk
oordeel had doorstaan. – Zie Hand. 17:31.
Een verdere aanwijzing dat onze Heer dit “oordeel” eens voor al
gunstig had doorstaan en dat zijn offerande was aanvaard, bleek in
de zegen op Pinksteren. Dit was een voorproef van de nog grotere
toekomstige zegen en uitstorting op alle vlees (Joël 2:28), een
waarborg of onderpand, dat hij (en wij met Hem) tenslotte zullen
verschijnen om het volk te zegenen – de wereld waarvoor Hij
volledige en aanneembare verzoening had gedaan.
Elke uitlegging van deze tekst, die hem van toepassing brengt op het
algemene sterven van de mensheid, is volkomen in strijd met en staat
los van de context.
Velen hebben op onbestemde wijze uitgezien naar een toekomstige
betere tijd – naar het op de een of andere wijze verwijderen van de
vloek van zonde, dood en kwaad in het algemeen, maar zij hebben niet
begrepen waarom dit zo lang duurt. Zij beseffen niet, dat het
offer van de Grote Verzoendag nodig is en volbracht moet worden
voordat de heerlijkheid en de zegen kunnen komen. Zij zien evenmin
dat de Gemeente, de “uitverkorenen,” de kleine kudde deelgenoten
zijn in het offer van de Christus en in Zijn lijden, daar zij ook in
de heerlijkheid zullen delen, die volgen zal. “Met reikhalzend
verlangen immers verwacht [hoewel in onwetendheid] de schepping op
het openbaar worden van de kinderen van God [de Gemeente] . . .
Want wij weten dat heel de schepping gezamenlijk zucht en
gezamenlijk in barensnood verkeert ” (Rom. 8: 19,22).
Daar de zinnebeeldige priester bovendien zowel het “lichaam” als het
“Hoofd” van de tegenbeeldige Priester, de Christus, voorstelde,
volgt hieruit dat elk lid van de Gemeente dit oordeel moet
doorstaan. Hoewel velen geroepen zijn, zal niemand uitverkoren
worden als uiteindelijk aanneembaar “lid” van het Lichaam van de
Christus, ranken van de ware Wijnstok, tenzij hij “overwinnaar” zal
zijn – trouw tot de dood (Openb. 3:21). Niet, dat zo iemand de
volmaaktheid van het vlees zal bereiken, maar wel volmaaktheid van
het hart, van de wil, van de bedoeling. Hij moet “rein van hart”
zijn, de schat moet van zuiver goud zijn, gelouterd in het vuur,
hoewel zijn huidige vat slechts een onvolmaakt aarden vat is.
Goddelijke aanneming moet worden geopenbaard
“Een vuur ging uit van het aangezicht van de HEERE, en verteerde het
brandoffer en de vetdelen op het altaar. Toen heel het volk dit zag,
juichten zij en wierpen zich met het gezicht ter aarde” – in
aanbidding (Lev. 9:24). Dit is dezelfde gedachte in andere vorm
gegoten. Het vuur stelde Gods aanneming voor. De erkenning ervan
door het volk toonde aan, dat de wereld het offer en de waarde in
Gods ogen als de prijs van hun verlossing uit de dood en het graf
zal beseffen. Wanneer zij dit zal erkennen zullen zij Jehovah en
Zijn Vertegenwoordiger, de Priester, aanbidden.
Het is duidelijk dat dit nog niet gebeurd is. God heeft Zijn
aanneming van het offer van de Grote Verzoendag nog niet
geopenbaard, door vuur. Het volk heeft nog niet gejuicht en zij
hebben zich nog niet met hun gezicht ter aarde geworpen in
aanbidding voor de Grote Koning en zijn vertegenwoordiger. Nee, de
wereld ligt nog steeds in het boze (1Joh. 5:19). De god van deze
wereld verblindt nog steeds in meer of mindere mate bijna de hele
mensheid (2Kor. 4:4). Duisternis bedekt nog steeds de aarde en
donkere wolken het volk (Jes. 60:2). Evenmin moeten wij uitzien naar
de grote herstellingszegeningen, die in dit type afgebeeld zijn.
Eerst moeten alle leden van de Gemeente, het Lichaam van de grote
Hogepriester, voorbij het tweede voorhangsel (de dood), het Heilige
der Heiligen binnengegaan zijn door de verandering bij de
opstanding. Noch zal deze “zegen” van het beeld in vervulling gaan
vóór de tijd van de grote benauwdheid. Dan, getuchtigd, ontnuchterd
en vernederd, zal de wereld van de mensheid in het algemeen “wachten
op” en “uitzien naar” de grote Christus, het zaad van Abraham om hen
te zegenen en op te richten.
Hoe mooi vertellen deze beelden van een volledig rantsoen voor heel
het volk en van een herstelling en zegen die voor allen is mogelijk
gemaakt!
Niets in de zinnebeelden schijnt een onderscheid te maken tussen de
levenden en de doden. Sommigen kunnen geneigd zijn hieruit af te
leiden dat na het beëindigen van de offeranden door de Hogepriester
en de zegen begint, slechts zij die dan leven, zeer bevoordeeld
zullen zijn. Maar daarop zeggen wij: Nee, in Gods ogen zijn de
levenden en de doden gelijk. Hij spreekt van hen allen als van
doden. Allen vielen onder het vonnis van de dood in Adam; en
de kleine levensvonk, die iedereen nu bezit, is in werkelijkheid
maar een fase van het sterven. Vanwege de zonde van Adam is dit
geslacht dood. Op het einde van deze tegenbeeldige Verzoendag
echter, zal de zegen van rechtvaardiging en leven aan allen
voorwaardelijk worden aangeboden. Deze voorwaarden zullen allen
kunnen gehoorzamen, en die het wil kan weer van de levengever, de
Verlosser, alles krijgen, wat in Adam is verloren gegaan: n.l.
leven, vrijheid, gunst bij God, enz. Dit geldt voor zowel degenen
die de weg tot de dood toe hebben afgelegd als voor hen die nog
verblijven aan de grens – “in de vallei van de schaduwen van de
dood.”
Dit is het doel van de tegenbeeldige zoenoffers, om al het volk,
heel de mensheid te bevrijden van de heerschappij van zonde en dood
en hen te herstellen tot de volmaaktheid van wezen, wat een
hoofdvereiste is voor volmaakte gelukzaligheid en verzoening
met de Schepper.
Dit is de zegen die moet komen over alle geslachten van de aarde
door het Zaad van Abraham. Dit is de
blijde boodschap die aan Abraham gepredikt werd en waarvan wij
lezen: “En de Schrift, die tevoren zag, dat God de heidenen [de
gehele mensheid] uit geloof rechtvaardigt, heeft tevoren aan Abraham
het evangelie verkondigd: In u zullen alle volken gezegend
[gerechtvaardigd] worden. … Nu werden aan Abraham de beloften gedaan
en aan zijn zaad ... dat wil zeggen aan Christus [in de eerste
plaats het Hoofd en in de tweede plaats het Lichaam]” . . . Indien
gij nu van Christus [leden] zijt, dan zijt gij zaad van Abraham, en
naar de belofte erfgenamen,” n.l. behorend tot de zegenende klasse,
het zaad van Abraham, dat alle geslachten van de aarde zal zegenen
(Gal. 3: 8, 16, 29NBG). Maar dit “Zaad” moet voltallig zijn, voor de
zegen komt, zoals aangetoond werd in de zojuist besproken beelden;
het zoenoffer moet volbracht zijn voordat al de zegeningen, die
daaruit voortvloeien, kunnen neerdalen.
De beperking, dat de Hogepriester alleen eens per jaar in het
Heilige der Heiligen binnen ging om verzoening te doen, moet niet zo
opgevat worden dat hij en de onderpriesters nooit naar binnen gingen
in de volgende dagen, nadat de Verzoendag volledige verzoening voor
de zonden had gedaan. Integendeel, de Hogepriester ging vaak in de
volgende dagen. In het Heilige der Heiligen ging de Hogepriester,
als Hij bij Jehovah navraag deed voor het welzijn van Israël, enz.,
met gebruikmaking van de borstplaat van de gerechtigheid, de Urim en
Thummin. Verder, wanneer zij de legerplaats opbraken, wat vaak
gebeurde, dan gingen ook de priesters naar binnen, namen de
voorhangsels af, pakten de Ark en alle heilige vaten in, voordat de
Levieten toestemming kregen ze te dragen. – Num. 4:5-16
Voorts, wanneer een Israëliet de priesters een zoenoffer bracht (na
beëindiging van de offers van de Grote Verzoendag), aten zij dit op
in het Heilige der Heiligen, Num. 18:10. Zo ook in het tegenbeeld.
Nadat de huidige Grote Verzoendag voorbij is, zal het Koninklijke
Priesterdom in het Heilige der Heiligen of de volmaakte
geestelijke toestand zijn en daar de offers voor de zonden
aanvaarden (opeten), die door de wereld gebracht worden voor hun
eigen overtredingen (niet voor de oorspronkelijke of Adamitische
zonde, die op de Grote Verzoendag was uitgewist). In die volmaakte
geestelijke toestand zal het priesterdom inlichten over alle zaken,
zoals weergegeven wordt door de beslissingen en antwoorden aan
Israël door de Urim en Thummim.
Table
of Contents
-
Preface
-
Chapter 1 -
Chapter 2
- Chapter 3 -
Chapter 4
- Chapter 5 -
Chapter 6
- Chapter 7 -
Chapter 8
-
Index
Return
to Dutch Home Page